Vlaming, aan 't woord was en dat hij met verwaande Fransche vaderlandsliefde uitriep: ‘Ja, gewis 't Vlaamsch is schoone, is diepe, is zielroerend, is machtig, doch iedermaal dat ge iets duidelijks, meer, iets deftigs (quelque chose d'honnéte) zult willen zeggen, zult ge behoeven Fransch te spreken!’ En die zoogezeide Vlamingen? Die Vlamingen, ze knikten dat 't waar was! Terwijl dat op 't gouwhuis, uit de oprechte Vlaamsche kunste die daar stond, de tegenovergestelde waarheid hun de oogen uitbrandde!
Vlaanderen! Vlaanderen! Daarop eindigden twee zitdagen, twee blij dagen ingericht om u te verheerlijken, twee treurdagen geworden voor allen verstandigen man, omdat in de twee, dezelfde iemand afwezig was... Gij!
Maar Heer toch! Waarom getreurd? 'n Behoefde 1902 niet aan 1302 te gelijken? Alsdan ook waren er Leliaerts en Clauwaerts. Waar dolen mijn gedachten? De plicht riep de getrouwe Vlamingen elders, riep ze op het Groeningeveld!
Ha! Ja! Daar waren ze. De Goeden nu, op 17sten van Koornmaand! En daar zagen we, hemelsche deugd, twintig en dertig duizend Dietschers toegestroomd zijn en optrekken in zegetocht! Dat moet ge gezien, met eigen oogen gezien hebben, die burgers, die boeren, die werklieden, die wereldlijken en die geestelijken moet ge gezien hebben om te verstaan, of liever om niet te kunnen verstaan hoe het mogelijk was, in 1302, daar vijf en twintig duist volwassen strijders in 't gelid te krijgen. Stelt u dat voor den geest zoo ge kunt! Nu waren een derde daar: jonkheden, zooals er in 1302 ongetwijfeld maar weinig konden meêvechten! Nu ook had men, Belgenland door, gezaagd en geplaagd om 't meestendeel van die er waren, mee te krijgen naar.... die leute! Maar in 1302? Ging dat ook zoo? Van waar? Hoe? Waarom stroomden alle die oude Vlamingen toe? Hoort! We 'n denken daar niet genoeg op. Weet ge wel dat Filips de Schoone omtrent dienzelfden tijd, diezelfde vragen stelde, en ze ook niet en kon beantwoorden? ‘Mij staat het voor dat het Vlamingen regent’ sprak hij!
Och Heere, ja! Vlamingen regenen! God gave dat het in onze dagen, eens een goê zulke vlage gaf! Want nog was de prachtige zegestoet van 1902 niet genoeg! Vlaanderen mag meer verwachten van zijn Vlamingen, moet meer verwachten, en, zoo wij het willen, zal meer krijgen!
Gewis! Voldoende en troostelijk was de Nederlandsche Zitdag te Kortrijk, waar van 20sten tot 24sten in Koornmaand, alle Dietschsprekende geleerden samenspanden om Dietschland's taal en onderwijs, en wetenschap te verhelpen! Voldoende nog en troostelijk is 't te vernemen dat onze Vlaamsche geneeslieden volherden in hun besluit, om jaarlijks - en nog eens op 27sten en 28sten van Herfstmaand aanstaande te Kortrijk - aan alleman te laten zien dat de tijd henen is waarop men zei: ‘Het Vlaamsch is voor hooger leven ondienstig!’
Maar nog eens! Dit alles is niet genoeg. Vlaanderen moet Vlaanderen zijn, heel en gansch Vlaanderen, in de tale van elken Vlaming, in de zeden van elken Vlaming, in den dracht, den zang, de zucht en den zwier van elken Vlaming, of Vlaanderen zal..... Vlaanderen uit zijn.
't En zal!