Biekorf. Jaargang 13
(1902)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
Den arend heoft een goe manier
om arendtjes te leeren
hunne oogen naar het zonnevier
allengskes henen keeren:
hij pa-pa-pakt z'al op-op-op
zijn ri-ri-rik, bij hunder kop;
hij pakt zijn jongstjes op.
Zoo vaart hij neerstig voort gelaan,
gelaan met g'heel 't ménage;
en nievers blijft hij klappen staan
al op zijn deurpassage;
maar rê-rê-rechte va-va-vaart
hij 't zunnetj' in z'n rosten baard
in zijnen rosten baard.
Dat doet hem deugd, dat wekt z'n bloed,
dat sterkt z'n oude krachten;
en als compère teeken doet
hij zegt: 'k zou'n liever wachten:
't is tij-tij-tijd genoeg-oeg-oeg,
hoe laat het is, 't is veel te vroeg,
't is later tijd genoeg.
Den arend kan een kunste fijn,
van oud weêr jong te kommen;
en, uitgebloeid, nog frisch te zijn
lijk ander frissche blommen;
zoo bloe-bloe-bloeit hij altij-tijd
tot spij-pij-pijt van die 't benijdt,
tot spijt van die 't benijdt!
Waarom Sint Jan Evangelist
een arend wordt gegeven
voor compagnon, om reden is 't
e' stik of zesse, of zeven:
'k en wee-wee-weet maar een-een-een;
en za-za-zal 't u wel bescheen
en zal 't u wel bescheen!
| |
[pagina 297]
| |
't Is omdat hij, min twee of een,
kwam honderd ronde jaren
te wandlen (op zijn jongens been'
om zijne been te sparen).
Zoo wa-wa-was hij jo-jo-jong
en oud oud oud, al waar hij gong,
zoo was hij oud en jong.
Blijft ook alzoo, van Berteghem,
zoo sterk als berd, Heer Arents;
en komt compère, lacht met hem
en zegt: 'k zijn Jubilaris
Trê-trê-trê-trekt van hier me' man
rap-ap is hij die ka-ka-kan
die arends pakken kan.
Guido Gezelle Renovetur ut aquilae juventus ejus, ad multos faustosque annos! |
|