zijne Hebreeuwsche naam; catha, in het Chaldeeuwsch; kuk en alhausal (keel, krop) in het Araabsch, enz., enz. zullen we maar laten varen.
Nederlanders, Belgen en Franschen, kennen den vogel enkel onder den naam van pelikaan, een zijner twee Grieksche namen. Door welken invloed en wanneer aan ons, Westerlingen, en aan onze talen 's vogels Grieksche naam is opgedraaid geweest, - in andere Europeesche streken draagt de vogel eenen naam eigen aan de taal der streek, - en weet ik niet. Waarschijnlijk omdat de vogel ons vreemd is, hebben wij ons getroost met eene vreemde benaming.
Het w. ‘pelikaan’ wordt afgeleid van πέλϵκυς = bijl, vanwege de gedaante van 's vogels langen snavel. (Hoogl. Vercoullie en andere geleerden).
‘Onocrotal, - niet onocrotaal, - is zijn tweede Grieksche naam. Aldus genoemd, staat onze gast aangeteekend in de Latijnsche vertaling onzer gewijde boeken, te weten: Levi 11, - Deuter. 14, - Isa. 34, - Soph. 2, Pelicanus enkel Ps. 101, en daarenboven bij menigvuldige boekstellers van vroegere dagen. Onocrotal (ὄνος ezelken, κρότος gerucht) is zoo veel gezegd als; een die het gerucht of het geroep uitgeeft van een balkenden ezel. Deze zeldzame benoeming komt hem vanwegens zijn heesch en vervaarlijk keelgeluid. Hier vraag ik mij verwonderd af, hoe de dienaar Gods, Jan van Ruusbroec, wel heeft mogen de afleiding van het woord onocrotalus verstaan? Hij zegt, sprekende van den pelikaan, dien hij onocrotaluse noemt: ‘Hi es ghelic den swane, maer hi heeft dat ansichte alse een esel.’ Surius, in zijne latijnsche vertaling van 's mans werken, heeft voorzichtjes ‘dat ansichte’ van den ezel daargelaten, en vertaald: ‘editque velut asini ruditum’ ‘hij balkt gelijk een ezel.’ Jammer maar dat Surius onzen vogel, naar het gevoelen der ouden doet balken, ‘colloin aquaum merso’, het is te zeggen, wanneer de pelikaan den hals in 't water plompt. De pelikaan, zegt Buffon, en heeft in 't geheel niet noodig