Biekorf. Jaargang 13
(1902)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit de verslagen van de Vlaamsche Taalvroedschap‘DE heer Dr. Am. de Vos geeft het volgende verslag over het door den heer Dr. A.-J.-J. Vandevelde ingezonden handschrift: Repertorium van de geschriften over de voedingsmiddelen, gedurende hét jaar 1901, verschenen. Een verslag over dit Repertorium voor 1901 kan, uit den aard van de zaak, niet veel verschillen van een verslag over het Repertorium van 1900; wel te verstaan, met het oog op de verdietschingen in onze taal, die daarin voorkomen. Het is echter niet ondienstig, meen ik, nogeens met nadruk een beroep te doen op de aandacht en den goeden wil van Dr. V.d.V., aangaande 't gebruik der vakwoorden. De Academie is te redelijk in hare liefde voor de kennis van de taal, om er in de verste verte aan te denken, het verdwijnen te beoogen van volkomen ingeburgerde vreemde namen, die overigens in alle talen zijn opgenomen. Maar degene, die gemakkelijk met hun volle beteekenis door eigen uitdrukkingen te vervangen zijn, mogen zeer zeker niet bijna uitsluitend altijd en overal de voorkeur krijgen. Voorbeelden heb ik. bl. 16 van de Verslagen en Mededeelingen, Juli 1901, aangehaald. Ik voeg er hier enkele nog aan toe, die ik gevallig, voor betere gereedelijk wil ruilen:
| ||||||
[pagina 286]
| ||||||
Laten wij b.v. het woord methode nemen. Dat het niet gansch verstooten worde, goed! Maar, wat rijkdom van keus ligt ons niet ten dienste, om het desnoods te kunnen missen! Zie maar eens: werkwijs, doenwijs, leerwijs; en dan, voor nagenoeg elke soort van werking: leefwijs, denkwijs, handelwijs, zingwijs: zaaiwijze, plantwijze, enz. Door middel van het nw. leer krijgen we nog meer afwisseling: zangleer, muziekleer, enz. Dit alles, natuurlijk, met inachtneming van de schakeeringen in de beteekenis. En waarom zouden wij zelfs, voorzichtig en bescheiden, zonder willekeur, niet pogen hier en daar, instee van het gereede, sleurige bastaardwoord, eene eigen benaming, min of meer, geheel of ten deele nieuw, in omgang te brengen? Mag er dan geen woord, behalve barbarismen, worden aangewend, buiten de reeds gebruikte en geijkte? Mag men nooit zeggen in eigen spraak, wat men niet zegt? Maar in die voorwaarden ontwikkelt en verrijkt zich eene taal nimmermeer. Alle woorden, waaruit eene taal bestaat, zijn toch niet op honderden duizenden tongen tegelijk uit de lucht gevallen; ieder woord is toch eenmaal den eersten keer door één persoon uitgesproken geweest en later van mond tot mond overgeleverd. Deze woordvorming en -vinding is voor de Vlamingen des te moeilijker, wijl Nederland en Duitschland ons in dit opzicht veelal een betreurlijk voorbeeld geven van ergerlijke verzuiming, en wij overstelpt worden met Fransch. Dus, met de noodige vreesachtigheid waag ik voor: réclamation de priorité = vordering van voorgang, van eerstvinding, rechteisch van ‘eerstheid (Kr.)’. Eaux résiduaires = bezonken water, moerteerput, zinkputwater; kwist-, afval-, grondwater. Source intermittente = tusschenpoozende, tusschenwijlende, onderwijlende, in plaats van ‘uitblijvende’ bron. Indice (van zuren in de boter) = maatwerk, graadnummer, wijsteeken, regeltal, pegelmerk enz.; ja, teeken, merk, nummer, getal of pegel alleen. Mouillage (du lait) - waterdoop (van de melk). Coëfficient (in schei- en natuurkunde) merktal, kencijfer. Wie geeft ons eene degelijke vertaling van émulsion en enzyme? Indien Dr. V.d.V. goedvindt, rekening te houden ook met een aantal andere aanteekeningen, op zijn handschrift gemaakt, en die in dit verslag minder passen, zoo stel ik graag aan de Academie voor, dit nieuw voortbrengsel van den werkzamen geleerde, zoowel als het eerste gelijksoortige, te willen uitgeven. 22 April 1902.’
(z. Verslagen en Mededeelingen, 1902, bladz. 311 vlgg.) | ||||||
[pagina 287]
| ||||||
TOT meerdere eer en glorie Gods, en ter blijde gedachtenis der Eerste Heilige Communie van Marie Van Maele, gedaan in de parochiale kerk van St-Jacob te Brugge, den 1sten April, zijnde Passie-Zondag, van 't heilig jaar Onzes Heeren 1900. Verengeld en verhemeld staat
Mijn zielken nu, door God verzaad;
En 'k drage meer dan mannenmoed
In 't maagdenlijf, daar Hij mij voedt
Die sprak: ‘Ik ben het Brood des Levens’.
O moeder, die mij 't daaglijksch brood
Des levens breekt, nog nooit en schoot
Mijn hert een warmer vlam, dan nu
Dat Hij mijn liefde omstraalt voor u,
Die sprak: ‘Ik ben het Brood des Levens’.
En als er nog een zucht uit schiet
Naar vader, die ons heil niet ziet,
Ik hoor een troost: ‘Den blik omhoog!
‘Bij Mij aanschouwt u 't Vaderoog:
‘Ik ben het Brood des eeuw'gen Levens’.
A.D. | ||||||
Nog van den ‘gulden ABC’IN Biekorf XIII (1902) bl. 150, is er sprake van Ferd. Loys' Nieuwen Spiegel der Jongheyd ofte gulden A, B. C, een herdruk te Brugge van 1788. Hebbe hier nog een lateren herdruk, uitgegeven ‘tot Gend, bij Bernard Poelman, op d'Hoogpoorte, in het gekroond Zweird’, zonder jaartal. Op de laatste bladzijde staat bijgevoegd ‘Reimprimi potest. Datum Gandavi hâc 30 Octobris 1810. † Maurit. Epûs Gand.’ L.W. In gezegde bijdrage zijn beurtelings te vervangen in de ‘acht gevallen’ op bl. 153 (de zes reken onderaan), en op bl. 154 (de tien reken bovenaan): B. door L. en L. door B. 't Is een misdruk. J.v.d.W. | ||||||
Twee vertelsels van rond het jaar 30.I.Boer De N., van Oostcamp, had twee zakken graan doen malen, zonder de rechten te betalen. De peerdeknecht wierd om het meel gezonden. Hij komt van den molen, met eene kar, bespannen met een koppel peerden. Al met eens, ziet hij vóór hem de ‘komijzen’ komen. In eenen wenk zijn de peerden gekeerd, de karre gestort, en de zakken liggen op de zandstrate. | ||||||
[pagina 288]
| ||||||
De ‘komijzen’ komen geloopen; maar de peerden, met de ijdele kar achter hen, zijn ook aan 't stormen, al den anderen kant weg. Als de ‘komijzen’ bij de zakken kwamen, zagen ze er op staan den naam ‘De N. (voluit geschreven), landbouwer, Oostcamp’. Ze peisden: ‘Wij hebben hem vast; wij moeten niet meer loopen.’ De zakken wierden aangeslagen, naar 't Gemeentehuis gevoerd, en 't meel verkocht, ten voordeele van 't armbestier, zoo ik meen. Een maand of zoo later, is boer De N. op 't ‘tribunaal’ te Brugge. ‘Boer de N., vraagt de “President”, zijn dat uwe zakken?’ - ‘Neen 't, Mr de ‘President’. - Maar, boer De N., wiens naam staat daar op? Gij kunt lezen, boer De N.? - ‘Ja, zeker, Mr de “President”; ik zie daar mijnen naam op staan; maar wilt gij mij pen en inkt geven, ik zal er den uwen op zetten, Mr de “President”, en 't zullen dan uwe zakken zijn’. Boer De N. wierd vrijgesproken. | ||||||
II.Tieste M.Ga naar voetnoot(1) lag in ‘garnizoen’ te Meenen, als de ‘revolutie’ van 't jaar 30 uitbrak. De bevelhebber, - die, denkens, Belg was en belgsch gezind, - riep zekeren morgen af dat al de soldaten die wilden mochten naar huis gaan. Tieste en moest het geen twee keeren gezeid worden. Maar Tieste en was nog geen drie weken te huis, toen hij wêer moest optrekken, voor de Belgen, dezen keer. Daar ievers boven Leuven (zoo heeft hij het mij verteld) - 't zal zeker te Waelhem geweest zijn, boven Mechelen - was hij in een gevecht. Op zekeren oogenblik, waren de Belgen ten grooten deele achteruitgeslagen, en de kapitein riep: ‘sauve qui peut!’ Tieste en verstond niet veel fransch. 'K peisde: ‘zoeft gij aan mijn broek’, zei Tieste, en ik keek rond mij, te midden den rook, en 'k zag daar een kanon staan dat verlaten was door zijn volk. Ik greep de lonte of den dopper, en 'k dopte goed kom 'et uit. 't kanon ging al, en 'k verschoot van den paf. Maar een geschruwel dat ik hoorde! 't Was vlak in een bende oprukkende Hollanders, en ze stoven uiteen 'lijk eene vlucht musschen. De Belgen wierden 't gewaar; de kapitein riep: ‘Volte-face’, en eene uur later was de slag gewonnen. 's Anderendaags, kwam ik op het ‘rapport’. Als geheel de ‘Compagnie’ in rang stond, riep de kapitein: ‘soldaat M., kom vooruit en vertel ons 'nen keer hoe dat gisteren gegaan is’. - Ik zei: Kapitein, ehja! ge riept gij: ‘sauve qui peut.’, en 'k en verstond ik da' niet goed, en 'k peisde: bah! dat ze loopen! en 'k zag daar een kanon staan, en 'k dopte 't af’. - Maar, soldaat M., hoe dat ge niet mêe en liept, als ge de andere zaagt loopen? - ‘Ehja! dronke zijn, kapitein’ - zei ik, en 'k had voldaan. Hadde ik slim geweest, ik was ‘gedecoreerd’. L.L. |