Och!... de bel klinkt... Braamtje!...
Het raam werd opgeschoven en Levi stak heel voorzichtig zijnen langen jodenneus buiten.
- Wie is daar nu? riep hij geeuwend, als kwam hij uit bed.
- Wel, vader, ik....
- Wie is dat.... ik?
- Hoe!... maar, vader, uw zoon, uw Braamtje.... kent ge uw Braamtje niet meer?
- Braamtje?... maar, 'k heb ik geen Braamtje die zoo laat op straat is; mijn Braamtje is een goede jongen; mijn Braamtje is al lang in bed....
- Zoo, vader, ge wilt niet opendoen?
- Ik ben uw vader niet... ge loopt heel verdoold, vriend... ik ken u niet....
- Ge kent me niet!
- Neen,... ge ziet er mij zoo een beschonkene uit die zijnen weg niet weet.... en die beter stille lieden in hunnen slaap niet zoude stooren.
- Zoo dan, ge doet niet open?... Vaarwel, nu ga ik me verdrinken....
...en Braamtje liep vaartwaarts.
Het raam vloog nêer. Levi hoorde de stappen klinken van den ondankbare die wegliep.
- Verdrinken,... verdrinken,... dacht Levi,... neen, neen, onmogelijk.... ah, die gekke grap! Me bang maken wil hij.... niet te doen, morgen zal hij wel zijn huis vinden en vergiffenis vragen en me beloven....
Maar hoor!... een plomp.... lijk een steen in 't water.... Hemel!... groote oudvaders ter hulp! Braamtje verdrinkt,... Braamtje, Braamtje!... en Levi vloog de deur uit naar de vaart.
....Niets meer,... 't water was toe.... De bleeke maan bekeek treurig de uitstervende kringen op 't water....
- Ai hij! ai mij! Braamtje mijn goede zoon, Braamtje mijn allerzoetste kind! Hebt ge u dan waarlijk verdronken? neen, niet waar?... Braamtje, hoort ge nog vaders stem?