Biekorf. Jaargang 13
(1902)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
Speldenwerksterstaal
| |
[pagina 237]
| |
behoorlijk verbeterd, streke is, legt men den doorsteek op het fransijn, dat naar de teekening van den doorsteek geteekend en gestekt wordt. Een doorsteek dient om vele fransijns te stekken, en wordt weigerlijk bewaard. Duitschslag of Duitsche slag. Z. Slag. Enkeltje. De Bo spreekt van enkeltje op het w. vlecht; maar in de woordenlijst, is het vergeten. Enkeltje evenals enkelooge, wordt overal gezeid. Entre-deux. Z. Middelkant. Insmijten. De spellewerkstokken onder malkanderen smijten. Beginnen insmijten = beginnen speldewerken, aan 't werk gaan. Kantenbakske, Kantenlade. Z. Lade. Kantoogen. Z. Lint. Klavercijntje. Fr. Clavecin, nu piano. Naam die de speldewerkegen schertsende aan hun kussen geven. ‘Als ik een geheelen dag aan mijn klavercijntje zitte, en heb ik nog maar tachentig centiemen gewonnen.’ Geh. Brugge en Ieper. Kruisslag, Z. Slag. Kussendoeken. Doeken van blauw lijnwaad die op het kussen en op het bovenstuk met spelden gevest worden. Die doeken op tijd en stond gewasschen houden het kussen net. Kussenkleed of Dekkleed. Vierkante doek gewoonlijk uit blauw lijnwaad, om het kussen te dekken, als men ophoudt van werken. Lade of La te Brugge, kantenbakske te Ieper, een schuivende bakske aan 't hoofd van de vierkante kussens, waarin de afgewrochte kant rust, gewonden op het kantenbarretje. Dit barretje, zoo men te Brugge spreekt, dit berreltje op zijn Iepersch gezegd, is een dun vierkante plankske uit hout dat niet en boent, anders mochten de kanten geplekt geraken. Lint. Het bloemwerk en heeft geenen achterkant gelijk de valencijnkanten. In 't geval dat het bloemwerk bestemd is om aan iets anders genaaid te worden, wordt aan den kant iets gespeldewerkt dat den achterkant vervangt en lint genoemd wordt. De oogen die links en rechts het lint loopen noemt men kantoogen. Middelkant. Fr. entre-deux. Een kant met twee achterwerken, zonder topwerk. Te Ieper en in den buiten bezigt men het w. middelkant: te Brugge gebruikt men het schuimw. entre-deux, 't geen somwijlen te Ieper ook al gebeurt. Onderkant. Z. Bovenkant. Opsteken. De speldewerkstokken, die oogenblikkelijk niet en moeten gebezigd worden, vergadert de werkege in pakken, legt die pakken, links en rechts het fransijn vast met spellewerknaalden (z.d.w.). Dit noemt men opsteken of pakken opsteken. De speldewerkstokken die dadelijk gebezigd worden hangen los om dooreen geflikkerd te worden door de vlugge vingers van de werkegen. Opvesten. Wanneer de kant tot tenden het fransijn gewrocht, gezuiverd is, (z.d.w.), wordt hij met al de speldewerkstokken opge- | |
[pagina 238]
| |
trokken tot op het hoofd van het fransijn en daar met spelden opgevest. Deze werking heet men op vesten. Het afgewrochte deel van den kant, wordt op het kantebarretje gewonden en in de lade gelegd. Opvolling (collectief). Fr. Barrettes à picots. De enkeloogeketentjes die in het bloemwerk, de bloemen samenbinden. ‘Barrette à picot’ in 't enkelvoud, zou in 't Dietsch behoorlijk enkeloogeketentje kunnen genoemd worden. Overleggen. Wanneer het getal klossen te groot is, bij voorbeeld: wanneer de werkege er twaalfhonderd of meer aan haar werk hangen heeft, zooals het 't geval is voor breede valencijnkanten, ware het onmogelijk dien grooten pak klossen in twee deelen links en rechts het fransijn op te steken; de pakken zouden te zwaar zijn en de draden zouden breken. Ze verdeelt dan haren klossenpak in drie deelen. Twee deelen worden links en rechts het fransijn opgesteken; het derde en middelste deel, of de middelste klossenpak, wordt op het werk overgelegd. Dit noemt de werkege overleggen. Patroon. Een stuk kant afgewrocht door de patroonenmakege naar de teekening van eenen teekenaar, dienende om nagemaakt te worden door de werkegen die geen patroonmakegen en zijn. Z, Patroonenmakege, ook De Bo, op ‘Patroonwerk.’ Patroonenmakege. Behendige speldewerkege die eerst de teekeningen van den kant uitwerkt. Haar werk wordt gegeven om het na te doen, aan werkegen die geen patroonen en kunnen maken. Het is ook de patroonenmakege die de teekening op het fransijn teekent met een stekerke. (Z.d.w.) Plat. Z. Platwerk. Platwerk. Fr, Toilé, plat. Dit w. en verschijnt in De Bo's woordenlijste niet. Hij spreekt weliswaar op het w. ‘aansteeksel,’ van plat en plat werk (in 2 w.). Ook op het woord vlecht spreekt hij van plat. Het w. dient geschreven platwerk (in 1 w.). Platwerk zijn de dicht gespeldewerkte deelen, als bloemen enz. van den kant; als lijnwaad omtrent zijn ze dicht gespeldewerkt, van daar het Fr. w. Toilé, van Toile. Pontelasson. Verwording van Point d'Alençon of Alençonsch werk. Het was in 1665 dat vrouw Gilbert, geboortig van Alençon, deze kostelijkste onder alle kanten uitvond. De staatsman Colbert had haar gehuisvest op zijn buitengoed van Lonray (Orne), met dertig Italiaansche werkegen. De bijval van den nieuwen kant was zoo groot, dat de Venetiaansche en Vlaamsche kantenhandel er schromelijk door te lijden had; bij zooverre dat Boileau, in zijnen ‘Epitre au Roi’, met recht mochte dichten: ‘Et nos voisins frustrés de ces tribus serviles
que payait à leur art le luxe de nos villes.’
Het Alençonsch werk wordt nu met goeden uitslag verveerdigd te Brugge. Slag. Dit woord is in gebruik te Ieper en in het zuiden van West-Vlaanderen. Te Brugge zegt men vlecht, uitgeweerd in het w. Duitschslag of Duitsche slag, overal gebezigd. Duitschslag, en kruisslag | |
[pagina 239]
| |
(te Brugge kruisvlecht), en staan bij De Bo niet. Deze slagen zijn moeielijk om uit te leggen. Spellekussentje. Kussentje waarop de spelden zitten welke de werkege werkende in 't fransijn steekt. Wanneer zij opvest (z.d.w.) steekt zij wederom al de spelden op het speldekussentje. Spellenaalde. Z. Spellewerknaalde. Spellewerkbolle. Fr. Bocal. Te Brugge en te Ieper. Z. De Bo, op ‘arnaal’ en ‘straal.’ Spellewerkkussen. Bij Kramers ‘speldenwerkkussen’, Fr. Carreau de dentellière. 't Hoofd van het kussen rust op het staantje (z.d.w.); het onderste op de knieën van de werkege. Er zijn vierkante kussens om valencijnsch, stropkant enz. te maken; er zijn bolde en draaiende kussens voor 't bloemwerk. Spellewerklied. Lied eigen aan spellewerkegen, dat gezongen wordt onder 't werk. En onder 't werken zingen
Onz' monden al te saam,
Om leegheid te bedwingen
Door deuntjes aangenaam.
Wij zingen van den Heere,
En 't lied wordt een gebed;
Maria ook ter eere,
Ontvangen zonder smet.
Wij zingen van Sint Anne,
Zoo kinders als meest'res,
Dat zij de kroone spanne
Ze is onz' Patrones.
(Uit een ongeboekt spellewerklied. Z. ook G.G.'s
Tijdkrans, blz. 317).
Spellewerknaalde te Brugge, Spellenaalde te Ieper. Een groote dikke koperen spelde (die geen het minste gemeens en heeft met eene naalde) dienende om, als men valencijnsch speldewerkt, de pakken klossen op te steken. (Z. Opsteken.) Spellewerkpapier. Dik blauw papier, opeengeplooid en met spelden aan het kussen gevest. 't Wordt hooger of leeger gevest volgens dat het werk hooger of leeger staat op het fransijn, zoo dat de klossen daarop kunnen zwieren en dansen. Men gebruikt nu ook al Toole. (Zie De Bo, F. Toile cirée.) Spellewerkstaantje. Z. Staantje. Spellewerkbolle, -kussen, -lied, -naalde, -papier, -school, -staantje, -stoel. Staantje. Een tuig bestaande uit twee deelen. Ten eerste, uit eene krukke die men kan hoogen of leegen volgens de gestalte van de werkege die het gebruikt. Ten tweede, uit een vierkant blad van houten plankskes waarop de werkege hare voeten stelt om ze warm te houden in den winter, ook om aan de krukke stand te geven. Op | |
[pagina 240]
| |
die schuivende krukke rust het hoofd van het kussen. Het onderste van 't kussen rust op den schoot der werkege. De voeten op het staantje. Het kussen op de knieën, (uit een spellewerklied). Stekertje. Een tuig bestaande uit een scherp stalen priemke met houten handhave, dienende om de teekening van den kant op den doorsteek en het fransijn met kleine gaatjes af te teekenen. Stropkant. - Fr. Torchon. Deze twee woorden (Vlaamsch en Fransch) en vindt men schier nievers geboekt. Ze zijn eventwel mondgemeen overal. De stropkant is weinig geacht, 't en ware dat hij zeer fijn uitgewrocht ware. Hij heeft veel betrekking met het bloemwerk, maar en heeft er nooit de breedte van, omdat hij verveerdigd wordt enkel met de klossen zonder de hulp van de naalde gelijk het bloemwerk. Hij wordt gespeldewerkt op een vierkante kussen gelijk het valencijnsch. Stuk, stik, het. Z. Bovenstuk. Het stik wordt toegeschoven
Langs d'een of d'ander kant;
Al onder of al boven
Dat tegen 't kussen spant, (aldaar).
Topwerk. Z. De Bo. Topwerk = enkelooge, zegt De Bo. Dat is waar; maar het w. beteekent ook de zijde van den kant waar de enkeloogen zijn tegenover het achterwerk. De tralie en enkeloogen,
Het top- en achterwerk
Die liggen hier te toogen
Met plat- en middelwerk.
Uit het hoofd werken. Z. Uitzien. Uitzien. ‘Een patroon namaken zonder 't fransijn te gebruiken,’ alzoo De Bo, maar hij is mis. Nooit en heeft een speldewerkege kunnen werken zonder fransijn. Uitzien wilt zeggen: een patroon namaken, op het fransijn wel te verstaan, zonder de hulp van eene ervarene werkege. Uit het gespeldewerkt patroon van de patroonenmakege zien, hoe een kant moet gemaakt worden, zonder dat men daartoe andermans hulpe noodig hebbe. (Z. patroonenmakege.) Dat deze mijn uitleg de ware is, en dat De Bo gemist is, bewijst het voorbeeld welk De Bo zelf aanhaalt: ‘Zij heeft alleen (zonder hulp) die bloem uitgezien,’ De werkege die werkt naar een patroon ziet uit. De patroonenmakege werkt uit het hoofd = werkt zonder patroon, enkel naar de gestekte teekening van het fransijn. Valencijnsch. Z. ‘Biekorf’ XII, blz. 154.
A. Verwaetermeulen |
|