op te vangen, te koesteren, en nu heeft hij, met Bloeimaand, de eerste, bloesems ervan tot eene geurige kroone samengevlochten, en ze aan zijne vrienden ter bewondering ten beste gegeven.
Papier, druk en schikking zijn goed verzorgd en doen eere aan den drukker, al wordt zijn naam zorgvuldig verzwegen.
Al is de hoofding van het werk, Verzen, wel nederig, al is het te betreuren dat de uitgave van het werk maar op 100 afdruksels getrokken wierd, en dan nog in den handel niet te verkrijgen en is, toch zal iedereen, die dichten en dichtkunst een weinig verstaat, bij de eerste lezing begrijpen dat hij, niet enkel met eenen begaafden rijmelaar, maar met eenen echten dichter, bij Gods genade, te doen heeft.
Dit werkjen is opgedregen,
‘Aan u die mijne vrienden zijt’
met deze nederige rijmreken:
Het is mijn arme wedergunst,
voor al die, mij genegen,
de goedheid van uw hert mij biedt,
te zingen, - beters heb ik niet -
zoo goed ik kan, mijn lied.
Het beslaat 36 bladzijden, en bevat twintig dichtstukken waarvan er reeds een tiental in Biekorf verschenen, en de aandacht der kunstminnaars gaande gemaakt hebben. Behendige teekenaar, en kunstige schilder, teekent de dichter ons met vaste greep, en schildert hij met strenge maar welgepaste kleuren, liefst de edele vlaamsche natuur.
Kijkt rond in zijne toogzaal en bewondert zijne schilderingen.
Hier hangt een dikke ‘Smoor’, die door ‘Onhebbelijke sneeuw’ ons tot den ‘Winter’ leidt; daar stappen wij met ‘Goe morgen’ door 't ‘Schaduwrijke woud’ om de Zon hare ‘Zotternie’, haar ‘Lied’ en haar ‘Laaiende vuur’ te bewonderen; verder naderen wij vol ernst in de