ververscht. Ik verwenschte mijne twee vrienden naar een oord dat ik maar liever niet en zal noemen.
‘Goeden dag, mijnheer Mayer; waarschijnlijk zijt gij om wille van die vijftig frank gekomen?’
‘Gij denkt toch niet, Mijnheer, dat ik kom voor zoo eene nietigheid? Neen, Mijnheer, ik ben gekomen om uwe bevelen voor een volledig rouwgewaad te ontvangen.’
‘Een rouwgewaad?’
‘Ja, mijnheer, de rouw van uwen kozijn: donkergrauwe frak voor morgengewaad, een zwarte broek en onderlijf.’
‘Voor 't oogenblik, mijnheer Mayer....’
‘Ik hoop, Mijnheer, dat ik niets gedaan heb om uwe bescherming te verliezen?’
‘Maar ik herhaal dat ik in 't geheel geen geld ontvangen heb.’
‘Ik hoop, Mijnheer, dat gij van zulke zaken niet meer zult spreken; er is daar hoegenaamd geene haaste bij,’ riep de kleermaker uit, terwijl hij neerstig bezig was mij de maat te nemen met papieren bandekens.
Nu, in mijne kleerkas waren er toch eenige stukken te kort en ik sprak er niet meer op.
‘Mijn goede Heer,’ zei de volgende bezoeker, ‘ik moet u om eene groote gunst smeeken: koop mijn huis. Gij zijt zeer rijk; gij moet op den uitkijk zijn naar zekere en winstgevende gelduitzettingen. Zestig duizend frank is niets voor u - een klein deel van uw inkomen. Met mij is het anders gelegen. Ik dacht dat mijnheer Felix besloten was mijn gedoe te koopen en nu verneem ik dat hij van gedacht veranderd is. Wat zal er van mij geworden! Ik heb groote schulden te betalen, en 'k en weet niet waar het geld zal vandaan komen.’
‘Ik, uw huis koopen? Hoe, het zou uitzinnig zijn daar ooit op te denken.’
‘Uitzinnig? neen alzoo niet; nergens zoudt gij beter uw geld kunnen uitzetten. Binnen twee jaar zal het huis, met onbeduidende herstellingen, de dubbele weerde van nu hebben; nooit meer en zult gij zoo eene goede gelegenheid vinden. Zeg dat het wel is, en ik ben weg.’