zouden ze daarover niet blijde zijn zooals velen tegenwoordig doen, maar liever openhertig zeggen waarom het woord niet deugt, en daarmee misschien op het spoor helpen van een beter.
Daarom zijn we Dietsche Warande dankbaar voor bovengemelde uitspraak.
Doch hetzelfde tijdblad neemt de gelegenheid te baat, om op zijn beurt Biekorf op de kneukels te geven.
Dit doet het echter op heel onhandige wijze. Het neemt eenige verdietschingen in Biekorf voorgesteld, zet die buiten alle zinsverband nevens malkander, en roept uit: Wie verstaat me dat!
Sommige meewerkers aan Biekorf streven er naar, om voor de onverdietschte vreemde woorden die ze anders zouden moeten aanwenden. een goede verdietsching te vinden. Zoo iets werd gedaan door alle eeuwen heen; anders waren duizenden inheemsche benamingen, die nu elkendeen in den mond heelt, nog altijd ongeboren. Daarom laat Biekorf die meewerkers begaan, te meer omdat veel andere tijdbladen eerder de tegenovergestelde richting leeren volgen en naar nieuwe schuimwoorden uitzien. Dringt Biekorf daarom die verdietschingen aan andersdenkenden op? Geenszins. Keurt hijzelf allemaal die verdietschingen goed? Volstrekt niet, Enkel laat hij toe, dat ze onder de aansprekelijkheid van hun bewerker ter beoordeeling en verbetering van bevoegde vakmannen worden voorgesteld.
Nu spreekt het vanzelf, dat een nieuwe verdietsching, vooral de eerste keeren, op zulke wijze moet ingeleid worden, dat de zin ervan althans uit den samenhang vatbaar is. Wanneer b.v. Stijn Streuvels zegt in Lenteleven, blz. 206: ‘De tog kwam eindelinge heel zoetjes binnengereden’, dan versta ik uit den samenhang, dat het Dietsche tog hier het Fransche trein vervangt. Misschien wordt zulke voorzorg in Biekorf somwijlen verwaarloosd. Zoo ja, dan had Dietsche Warande hiervan mogen een verwijt maken. Doch dit zou nog niets bewijzen tegen de verdietsching als zoodanig, maar enkel tegen den voorsteller ervan.
Dat echter een min of meer nieuw woord, op zijn eigen en buiten alle zinsverband beschouwd, onduidelijk en dikwijls onverstaanbaar voorkomt, wie zal daarover verwonderd zijn? Het kan bijna niet anders. Twintig jaar geleden verstond niemand het w. gouwhuis. Nu heeft het geen opheldering meer noodig. Weinig tijd nadat Douwes Dekker het w. buitenissigheid gemaakt had, wie zou het, tenzij misschien uit den samenhang, verstaan hebben? Nu is 't in de woordenboeken opgenomen. Hetzelfde geldt van honderden andere benamingen. Want alle woord is eenmaal den eersten keer door één mensch uitgesproken of geboekt geworden.
De schicht, door Dietsche Warande afgeschoten, treft dus geen doel.
Maar wil gezegde tijdblad bewijzen dat de gewraakte woorden niet deugen, dan zal Biekorf hem dankbaar zijn; en nog veel meer, indien het ons kan een beter verdietsching aan de hand doen.
Ten slotte wordt door Dietsche Warande gewezen op eenige woorden uit Biekorf, die Duitsch zijn. (Dat ook het w. boekstaf Duitsch is. zooals door Dietsche Warande beweerd wordt, is echter onwaar).
We zeggen niet, dat wij al die woorden zouden bezigen. Maar dat we aan een Duitsch Germaansch schuimwoord de voorkeur geven boven een Fransch, daarover kan alleen zulk een mensch verwonderd staan, die niet weet dat ook wij Germanen zijn.
Biekorf