Biekorf. Jaargang 13
(1902)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
Het EdelhertHET hoogste van Belgenland, gelegen in het Luiksche en op de grenzen van Duitschland, 674 meters boven de zeevlakte, is Baraque Michel. Benoorden den heuvel, in de 7000 hectaren bosch, het Hertogenwald genoemd, krielt het van allerhande wild, inzonderheid van edelherten. Honderd hectaren jonge boomen vernielen zij, met de nieuwe scheuten en de jeugdige schorse af te peuzelen. Een grondeigenaar van Jalhay schoot er, over eenigen tijd drie en veertig, enkel op een jachtgebied van honderd hectaren. Het staatsbestuur schijnt welhaast korte rekening te willen maken met die kwapertige geweidragers. Wij integendeel zullen het edelhert een beleefd bezoek afleggen. De hertachtigen (Fr. cervides of cervidés) behooren thuis bij het roowild en, uitgeweerd het rendier, en het Canadeesch elandier, - het grootste en het leelijkste onder alle hertachtigen, - geven zij den mensch weinig bate en veroorzaken vele schade. Bij alle hertachtigen, het rendier nog eens uitgenomen, draagt het manneke alleen een gewei; het wijveke blijft er altijd van beroofd. Het gewei met de lente valt weg en wordt vervangen door een nieuw. Het edelhert, cervus elaphus in de wetenschap, cerf élaphe in het Fransch, kron-hiort in 't Zweedsch, is onder alle hertachtigen het edeldrachtigste. Daar gelaten dat het de jonge hoornen en de koornstukken verwoest, is het, zegt Jooris le Clerc, die meer gekend is onder den naam van graaf de Buffon, een argeloos en zachtmoedig dier, door God geschapen om de eenzaamheid der bosschen, die lustwaranden der natuur, te bezielen en schoonheid bij te dragen. Het eerste jaar van zijn bestaan is het een allerbevalligste huppelende diertje en draagt den naam van hindekalf (Fr. faon); het tweede, dien van spieshert (daguet); het derde, vierde en vijfde jaar heet het gaffelhert (jeune | |
[pagina 185]
| |
cerf), ieder tak van zijn gewei gelijkt immers op eene gaffel. Het zesde jaar, noemt men liet zesender (cerf de dix cors jeunement); het zevenste en achtste, achtender (cerf de dix cors). Als het God zal believen, zal het geraken tot de elde van veertig jaar, en dertig jaar lang en meer den naam dragen van oude hert! In zijnen ouden dag verlaat het de hertenwereld en wordt eenzater, zoo de duivel pleegt, zegt een volksprookje. Of wordt het misschien van de hertenwereld verlaten? ‘Dats my onkont’Ga naar voetnoot(1). Het edelhert, zegt Buffon, is eenvoudig, doch zeer nieuwsgierig en tamelijk slim. Schuifelt ge, of roept ge het van ver, 't zal blijven staan, en u starlings en nieuwsgierig aanschouwen. Hebt ge bij u noch honden noch wapens, 't zal statig en gerust voortstappen: voor den mensch en is het niet schuw, voor honden wel. 't Luistert geern naar de schalmeien en de fluiten der herders. Ons edel dier eet op zijn eeuwig gemak, en kiest keurig zijne brokskes, zoo edellieden plegen. Als het buikske vol is, zegt het spreekwoord, dan zoekt het hertje rust; na wel gesmuld te hebben, gaat onze edelman rusten en herkauwen in zijn legerstêe. Zijn voedsel verschilt volgens de jaargetijden. Uitgemergeld door den bronsttijd in den herfst, zoekt het de botten van het groen hout, de heidebloemen, de blaren van distels, enz. In den winter wanneer het sneeuwt, pelt het de boomen en eet de schorsen, 't zoekt en eet ook mos; als het weder verzacht, loopt het de koornstikken af, tot spijt van de boeren; in 't begin van de lente knapt het de katjes af van espenboom, teenwilg en hazelaar. In den zomer heeft het menigerhande keus van voedsel, doch roggekoorn is hem het liefste. In den winter drinkt het weinig, veel min in de lente: het bedauwde gras en loof geven hem vocht genoeg om | |
[pagina 186]
| |
voort te leven. Maar laat de heete zomersche dagen komen, dan zoekt het water in plasschen, beken en bronnen. In den bronsttijd is liet hert zoo dorstig, dat het, niet tevreden met water te zoeken al waar het maar en kan, in 't water springt om zijnen gloed te blusschen. Sicut cervus desiderat ad fontes aquarum, zegt de koninklijke profeet David. Deze onblusschelijke dorst benevens de snelheid in het loopen en zijne schuchterheid maken van het edelhert een menigerhande zinnebeeld. De eerste christenen stelden zijn afbeeldsel op hunne gedenkteekens als zinnebeeld van Christus, die dorstig naar onze ziel, uit de hemelzalen is nêergedaald om ons te verlossen. Bij de HH. Ambrosius, Hieronymus en Beda is het hert het zinnebeeld der Apostelen, der zendelingen en der leeraren van de H. Kerk, die snel en gezwind de leering van Christus alom gaan verkondigen. De HH. Ambrosius en Tertulianus zien in het schuchtere dier het zinnebeeld der kristene ziele, die de wereld en hare ergenissen vreest en vlucht. Op de doopsteenen en in de doopzalen wordt het edelhert zeer dikwijls atgemaald als zinnebeeld der begeerte naar het heilig Doopsel. In het leven der heiligen en vrienden Gods verschijnt het somwijlen op wondere wijzen. Placidus, meer gekend onder zijn christenen naam van Eustachius, romeinsche veldoverste, gaat op jacht. De man alhoewel heiden, was zeer liefdadig. Een groot en trotsch edelhert verschijnt aan den jager; het draagt in zijn gewei een schitterend kruis. De goddelijke gekruiste spreekt den jager aan: ‘O Placidus, waarom vervolgt gij mij? "Voor u is het dat ik verschijn op dit dorstig dier. Ik ben Christus dien gij vereert zonder mij te kennen. Uwe weldadigheid is tot mij opgeklommen; ik kom mij dan aan u vertoonen, om u te vangen in de strikken mijner bermhertigheid. Het en is niet billijk dat hij, die mij zoo lief is om zijne goede werken, langer in de strikken des duivels gevangen blijve. Zoo gij mij hier gekruist ziet, zoo ben ik aan | |
[pagina 187]
| |
het kruis gestorven voor de zaligheid van het menschdom.’ Eustachius niet vrouw en kinderen stierven bloedgetuigen van Christus. Zou men niet zeggen dat onze Zaligmaker zelf heeft willen zijn zinnebeeld heiligen? Dergelijke verschijning wordt verhaald in het leven van den H. bisschop Hubertus. Daarom wordt hij aanroepen als beschermheilige der jagers. De H. Regulus, bisschop van Senlis, wordt afgebeeld tusschen een edelhert en eene hinde, omdat deze lieve dieren, gedurende verscheidene jaren hunne bosschen verlieten en op zijn graf den blijdag vierden van zijn zalig overlijden. Zijn leven lang was hij een dorstig hert geweest naar de zielezaligheid van zijnen evenmensch. Bij het gehucht Gandelen in Brie, in het bisdom van Meaux, binnen het bosch, omtrent eene groote waterbron, zaten twee heilige eenzaters te spreken over Gods grootheden. Het waren de twee stichters van de orde der H. Drievuldigheid voor het afkoopen der christene slaven, te weten: de H. Felix de Valois en de H. Joannes de Matha. Hun verschijnt een wit edelhert met een kruis, rood en blauw, in het gewei. Het was een vermaan dat zij hun orde in aller haast zouden stichten tot troost van zooveel christenen die zuchtten in de slavernij der Turken. ('t Vervolgt) Medard Vande Poele |
|