Biekorf. Jaargang 13
(1902)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||
Wat men zegt over 1302
| |||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||
die volkseigenliefde. De Franschen zeggen: ‘Er is verraad geweest!’ De Belgen antwoorden: ‘Er en is geen verraad geweest! En omdat gij zegt dat er verraad is geweest, laat ons onderzoeken wie, onder de geschiedenisopstellers, spreekt van verraad en wie niet. Ge komt uit met “verraad” omdat bijna alle tijdgenootelijke verhalen, Vlaamsche en Waalsche, gewagen van grachten waarin de Walen bleven steken. Doch grachten zijn grachten, en verraderlijke grachten zijn iets anders! Welaan ziet toe: ge zult vinden dat buiten twee trouwe verhalers van den slag, al de andere geschiedenisopstellers den volksdrift ondergingen. In dien geweldigen drift wilden aan den eenen kant dezen, die den Waalschen volkszeg overnamen, de Vlamingen inderdaad beschuldigen van verraad: maar ze 'n komen niet overeen in de beschuldidiging! Een op drie, Guillaume Guiart, spreekt van onbeschoftheid en onheuschheid bij de Vlamingen, eerder dan van hinderlagen met grachten. Aan den anderen kant, bij dezen die den Vlaamschen volkszeg aankleefden: een, van Velthem, weerlegt de beschuldiging van 't verraad met grachten; en de andere, de Gentsche minderboeder, en roert er niet van!’ Zulke dingen en ander dergelijke zegt H. Pirenne, hoogleeraar te Gent, tegen Fr. Funck-Brentano, handvestwaarder te Parijs. 't Is immers geweten: sedert een aantal jaren was over de geschiedenisse van den guldensporenslag een lijvige boekschap ontstaan. Goethals-Vercruysse en Voisin, Moke, La Fons-Melicocq, Ad. Duclos, Köhler waren over den slag doende geweest. Dan kwam een wijle rustens! Maar in 1890 herbegon een twist onder geleerden: niet aangaande handvestelijke, maar aangaande verhalende geschiedenisgronden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||
Dien twist willen we doen kennen. Volgende, en min of meer steunende op de ruchtbaarste onder de werken van voornoemde opstellers, op H.G. MokeGa naar voetnoot(1) en op G. KöhlerGa naar voetnoot(2), stak in 1890 H. Pir. het vier weer aan de gedachten met zijn opstel ‘La version fl. et la vers. fr.’ (z. boven). Twee slag van verhalen, zegt hij daarin, zijn over de zege ontstaan, daarvan een slag nog onderverdeeld kan worden. 't Eene slag verhaalt koel en voorwerpelijk weg wat er gebeurd is. 't Ander eigent hem meer 't gebeurde toe, is meer van onderwerpelijken aard, en weêrkaatst de gevoelens van 't Vl. of 't Fr. volk. Hierin zit, wat hij noemt ‘la version flamande et la version française’. Aldus verdeelt hij ze:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||
Heel die verdeelinge kan voorengesteld worden als volgt:Ga naar voetnoot(1) I. Onderwerpelijke verhalen: II. Voorwerpelijke verhalen:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||
Bij deze laatste, de voorwerpelijke, moet het trouw verhaal van den slag gezocht worden. Onder de eerste, de onderwerpmatige gronden, bemerkt men, zooals we zeiden, een tweezijdige overleveringe; waarvan elkeene den tegenovergestelden kant tracht te minderen, om haar eigen kant en volk te loven of te verschoonen. Aanstonds na den slag ontstaat ze langs beide kanten. De Vlaamsche zeg is even zeiselachtig als de Fransche. Geen van de twee is volstrektelijk te gelooven. Van elk moet men het zelfzuchtige afdoen om tot de waarheid te komen. B.v. De Fransche zeg beschuldigt van ‘verraad’: verraad kan er geweest zijn, doch niet eenvoudiglijk omdat het de Fransche overleveringe leert. Want blijkbaar wierd daarover van den eersten dag getwist met de Vlamingen; en die twist aleen wijst reeds dat het verraad betwistbaar was, en dus niet blijken en kan uit het bloote ja- of neenzeggen van eenen van de twisters. Om voort te doen: de Fransche overlevering spleet nog verder in verscheidene reeksen die: de eerste zoo, en de tweede anders, en de derde met het zeggen van de twee eerste samen, de Franschen van de schande witwasschen. Op een of anderen leest geschoeid zet het Fransche volksverhaal voort. Te weten door toedoen van vreemde krijgsliên uit 't Fransche leger, die ze ten hunnen huize overbrengen; of ook uit reden van andere betrekkingen, 't zij huishoudelijke 't zij boekstafkundige, waardoor Duitschland of Italiën of ook sommige deelen van de Nederlanden (Dietsch- en Walenland) aan Frankrijk verbonden zijn. Zoo is 't reeds van de eerste jaren uit de XIVe eeuwe af. Meer, tot weer in Vlaanderen woekert de Fransche overleveringe binnen: de hooge invloed van 't uitsluitend Fransch hofleven helpt daartoe; en in de XVe, XVIe eeuwen en verder, geraken er de Vlaamsche overleveringe en ja ook het voorwerpelijk verhaal gansch vergeten. 't Is te zien: H.P. werkt bij vergelijkinge van gronden, steunende op den landminnenden drift van elken grond | |||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||
om ze allen te onderscheiden. 't Was gewis niet kwalijker geweest, had hij meer de tijd-, de streek-, de levensomstandigheden der verschillige opstellers ingezien. Ook mocht wel hier of daar een meeninge aangewezen worden (b.v. deze van G. le Muisit) die een belangrijken stand inneemt tusschen H.P.'s twee uitersten. Geen keure, of had F.-Br. het schoone om tegen die bovengemelde stellingen op te komen. Hij deed het in zijn ‘Mém. sur la bataille de Courtrai’ (z. boven). F. onderzoekt meer diezelfde gronden op hun eigen gevat: de ooggetuigen eerst (geene), de tijdgenooten dan, in Vlaanderen (G.G., A.G., L.v.V., G.l.M.) en elders (G.d.P., O.v.S., Vill.), en de nakomers (...). In 't algemeene en wil hij van die verdeelinge tusschen den Vlaamschen en den Franschen zeg niet hooren: een VI. uitleg van den slag, d.i. een uitleg die de Vlamingen schoonemaakt van verraad en ontreffelijkheid, en bestaat er volgens hem niet. De zoogezeide vertegenwoordigers van de Vl. overleveringe: ofwel bevestigen onrechtstreeks, ofwel verzwijgen oneerlijk weg, ofwel loochenen zonder te mogen geloofd worden het verraderlijk daarzijn of althans het daarzijn van verveerdigde grachten. 't En is niet te betwijfelen, meent hij: de zoogezeide Fr. overleveringe is nopens dit opzicht, aleene in de waarheid. Overleveringe en is ze niet; maar geschiedenisse. De grachten bestonden, gedolvene te weten. 't Staat vast; 't is 't eenigste dat zoo vaste staat. Allen bekennen 't! Dus, moeten we gelijk geven aan dezen die er bijvoegen, wat de anderen schuldiglijk achterlaten, ‘dat er daardoor verraad is geschied’. Aldus sprak F. vierkantteweg tegen P. Deze en mocht het niet laten liggen. De twist was echter heusch. In eenen bijvoeg (CRHb. 5-II, 1892, bl. 85-123) aan zijn eerste zeggen, heeft P. geantwoord. Al had F. goed werk verricht met de verhalende bewijsgronden naar tijd en oord te wikken, niettemin blijft P. zijn verdeelinge en besluiten gestand. Toch ietwat geeft P. toe: de daareven genoemde ‘voorwerpelijke gronden’ sluit hij, meer als voordien, | |||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||
glad van de zeiselachtige of onderwerpelijke gronden af. Die voorw. gronden moeten staan volstrekt buiten een verdeelinge, die maar en draait op eenen twist over hinderlagen. Men ziet het, P. wilt hoffelijk zijn, en ten minsten hierin F. voldoen, die hoegenaamd van zulk een verdeelinge niet en moet weten. Alsdan, eens te meer zegt hij, dat de grachthinderlage niet aannemelijk en is. En 't is aleen uit vaderlandsliefde, uit drift en zelfgenoegen dat beide overleveringen ervan spreken: de eene om ze af te liegen, de andere om ze staande te houden. De verhaalmaren door Filips den Sch. zelven opgesteld, en door F. als nieuw bewijs aangehaald, en zijn dienaangaande niet beter als de andere Waalsche verhalen. ‘Zege!’ kraait daarop F. in een verslag over dit P's tweede werk, alsof had P. hem alles toegestaan. (RCrit 2-XXV, 1892, bl. 375 vgg.). Elk ziet of hij te recht of ten onrechte dien kreet uitriep. Als besluit van dien eersten stoot en wederstoot, meenen we te mogen aannemen: - Eerst dat P. over 't algemeene gelijk heeft met zijn tweederhande volksche overleveringe. Maar toch dat over houding, gezag en zin van een of ander verhaal in 't bezonder, er nog zou kunnen gestreden worden. - Tweeds, dat de list der Vl. legerwendinge om de Franschen van den oever in den dijk te helpen, hoegenaamd niet en is ‘wat het minst betwijfelbaars voorkomt in heel de geschiedenisse van den slag’. F. zegt dat, maar gaat daarin te verre. P.'s gedacht is hoogst waarschijnlijk; F.'s echter onaannemelijkGa naar voetnoot(1) Daarom nu, en na dezen eersten redetwist, en is 't niet toegelaten te stellen dat meer als hoogstwaarschijnlijk, ja dat bijna voorvast de list niet bestaan en heeft. P. en F. en hebben ten anderen daar | |||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||
maar een deel bewijsgronden voorhanden. Andere gronden, onvoorziene vondsten, dingen die men elders besproken vindt, ook diepere beredeningen kunnen eens bovenstaande besluit komen staven of omverrewerpen. ('t Vervolgt) |
|