Biekorf. Jaargang 13(1902)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Goêmorgen! GOÊMORGEN! tiert het zongeweld door 't klaren van den mist; Goêmorgen! dat 't weertintelt aan de winternaakte sprieten der nessche najaarsboomen, die 't alom vol stralen schieten uit klaren dauw. - ‘Goêmorgen u!’ ‘Sint Maartens zomer is 't!’ Het vier berst door de wolken, en de zonnebalken stoomen omhoog, omleeg den hemel uit en zetten de eerde aan 't doomen. [pagina 101] [p. 101] 't Goêmorgent, daar de grimme mist, lijk stressen sneeuwwit haar, twee voeten boven grond vaart en de zonne schiet ernaar. De weêrhaan op zijn toren blinkt: ‘Goêmorgen!’. Op de daken de morgengroet der zonne straalt in glinsterende vlaken. Vol sproeten staat de diepe lucht vol bladjes, die 't geweld nog staan liet van den najaarswind, en is voorbijgesneld. En 't water in liet zongelaat zoo geluwgoud te blinken staat. ‘Goêmorgen!’ dreunt het al met eens uit honderduizend monden van verschontwekte volk en vee en wakkerschietend' honden. Ze baakren in het vier dat wel- doend hun de lenden streelt en met een lichten laai van goud om hunne wezens speelt. Goêmorgen! galmt het lang en luid en 't helder zonnelonken aan 't gisten stookt het levenssap, giet mensch en dieren dronken. Och! en zoo zal ‘Goêmorgen!’ eens hierna mij tegenklinken, alom mij wederblinken, in 't groeten eener zon die rijst en immer, altijd morgen wijst. ‘Goêmorgen!’ eeuwig, overal. Dier zonne die dan rijzen zal hoelang zal nog geborgen haar licht mij zijn? - Goêmorgen! - Kortrijk, 15/11/1901. Caesar Gezelle Vorige Volgende