Biekorf. Jaargang 13(1902)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Onwelkom! TWEE, drie stonden en de winter heeft zijn' witte eentoonigheid waar nog ievers kleur of klank was alverdoovend uitgespreid. Zwijgen zult ge, derf en dood zijn, bant hij zonder spreken: - “ik wil 'nen tijd hier meester spelen.” - - En hij tikt zijn toovertik, spant een grauwdoek voor de zonne, doet haar al haar stralen uit, legt het water vast en, stille valt wat ergens ruit of muit! Och! zou 't waar zijn, zonne, en zoudt gij afstaan al uw stralenmacht, lieve, en laten de eerde doeken in die doode winterdracht? - “Neen 't,” - riep 't zonneke en het vuurde 't mistig doek vol gaten, daar hem de winter wou mêe blinden, - neen 't, ik ben hier, wachte maar!’ - Ai mij! oude djoos, de boorden krimpen al van 't pronkgewaad dat ge alom de lustigheden van de lachende aarde slaat; kom, gij weent al dikke tranen uit de boomen; haast u maar, laat - en maakt u uit de voeten - 't zonneken zijn wegen klaar. Kortrijk, 14/12 1901. Caesar Gezelle. Vorige Volgende