XVIIIde eeuw na te gaan. Moeder zaliger, geboren in 1799, had met de overgeblevene menschen van de XVIIIde eeuw geleefd in het begin der XIXde; zij wist te spreken van de oude ‘H. Bloedprocessien’ zij kende zeer wel het verschil, welke men toen ter tijd maakte tusschen ‘de processie van devotie’ en de ‘reuzeprocessie’ ‘Triomphewagens’ ‘Dieren’, samenspraken en liedekens behoorden tot de ‘reuzeprocessie’ en niet tot de ‘processie van devotie’. Deze stapte voorop, en de ‘reuzeprocessie’ volgde. Uit het boekje waar af sprake is in Biekorf XI, blz. 152, kan men goedmaken dat moeder de waarheid zei.
Achttien jaren na den ‘Jubilé’ van 1749 te Brugge, geviel in 1767 de ‘Jubilé’ van den H. Macarius, te Gent. Daar ook was evenals te Brugge een ‘reuzeprocessie’ met wagens en dieren. De zwaan kwam ook voor den dag, bekostigd ditmaal door de brouwers van wit bier!
Luidens het opschrift, was nu de zwaan het zinnebeeld geworden van den H. Macarius. De pest heerschte te Gent. De heilige man vroeg aan God de genade om het laatste slachtoffer te zijn van de kwale. Hij stierf vol vreugde, als een stervende zingende zwaan, omdat hij door zijne zelfopoffering de Gentenaren van den geesel verlost had.
Ter gelegengeid van eene geringe gevaarnisse, gebeurde het mij een ander zinnebeeld van de zwane op te vatten. 'k Maakte mijne ingevinge te kennen aan mijnen weerden vriend Guido Gezelle, hem een gedicht daarover vragende. Ja, antwoordde hij, het ware een fraai gedicht. De dood, och arm! heeft mij den vriend en het gewenschte gedicht ontdragen. 't Weze mij toegelaten, ter zalige gedachtenis van den vriend, mijne gevaarnisse en mijn zinnebeeld te kennen te geven, om zoo van den zwaan afscheid te nemen.
De erpel - waard, zeggen ze in Nederland - is een zorgvuldige vader, zoolang zijne jongen uit hunne kinderkwalen, is 't dat men alzoo van zwanekiekens spreken mag, niet gegroeid en zijn. Maar zoohaast zij hunszelfs zijn, worden ze onverbiddelijk door vader verjaagd. De zwaninne (Kil.) staat deerlijk op deze jacht te kijken en