Vlamingen voortijds op 't vreemde
MEER als één is nog onbekend.
Alzoo van twee beroemde Bruggelingen was er nog sprake in Revue Bénédictine, xvii (1900), op blz. 261-274, 337-347 en 350-352. Elkeen kent Dom Ursm. Berlière van Maredsous, en weet hoeverre zijne belezenheid strekt, hoe hooge zijne werkensveerdigheid in zake van geschiedenisse te schatten valt. Hij is 't die op bovengemelde bladzijden de gevarenissen uiteendoet van het Benedictijner geloftelingshuis van Chezal-Benoît in het bisdom ofte sticht van Bourges. En onder andere twee mannen, zegt hij, die dit huis roembaar mieken, zijn twee leden ervan, twee Bruggelingen: Charles en Jean Fernand. 't En is maar gaandeweg dat hij over hen spreekt, en toch is 't gene hij daar uiteendoet zeer leerzaam, en stevig aaneengeknoopt.
Charles en Jean Fernand wierden geboren te Brugge, van geringe ouders, omtrent ten halven de XVde eeuwe. Vader, de broodwinner van 't huis, kwam te sterven; moeder met de vier kinders hadden nu hen zelven maar te ontdragen. Karel en Jan trokken Parijzewaard heen; moeder met nog een zone en eene dochter volgden. En al te zamen leefden ze van 'tgene Karel en Jan wonnen in den dienst van 's konings wijzanggilde. Beiden waren trouwens uitstekende deunkunstenaars. Doch moeder stierf ook, en de zuster daarna, mitsgaders Mattheeuw, de jongste broer. Intusschen hadden Karel en Jan altijd vele gehouden van latijnsche geleerdheid. - Men 'n wist alsdan van anders niet. - Ze leiden er hen meer en meer op toe; en zoowel dat, althans reeds in 1489, Karel het latijnsche boekstafwezen onderwijzende was in 't Hoogleerhuis te Parijs. Hij was onder ander Joos Clichtove zijn leeraar. Ook wierd hij aanzien als een van de herstellers van 't schoon latijn. Algemeen geacht, zoo was hij meer als thuis in 't Hof, en van groot aanzien bij de geleerden. Karel en Jan mieken boeken en wierden geroemd, en 'n kenden geenen nood meer. Dit 'n was 't evenwel niet wat ze zochten. Te vele hadden ze tegengekomen, en te diepe