Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet volk in West-VlaanderenVOOR Tinel's Godelieve, onlangs te Leuven met ongemeenen bijval uitgevoerd, had Juffrouw Hilda Ram zaliger de bewoording gemaakt. Dit gewrocht van de betreurde Antwerpsche zangster werd verleden maand in Dietsche Warande en Belfort, blz. 321-342, op voortreffelijke wijze gekeurd door E.H. Dry vers, onderherder te Antwerpen. Het laatste deel van die beoordeeling, te weten het deel waarin sprake is van de ‘hoogere beteekenis van het drama’, bevat over den volksaard in Zuid-Dietschland en voornamelijk in West-Vlaanderen zooveel nauwkeurig geziene waarheden en nuttige wenken, dat we niet twijfelen, of Biekorf zal gereedelijk die bladzijde willen overdrukken. | |
[pagina 343]
| |
Hier volgt ze: Wij zegden dat er eenheid in de handeling van Godelieve heerscht. Om er die echter volmaaktelijk in te ontdekken, moeten wij de hoofdgedachte kennen waar heel het stuk toe te herleiden is. Zouden wij in het drama niets anders zien dan de marteldood van Godelieve, dan zou de bekeering van Bertholf maar een aanhangsel zijn; ook zouden de zegenrijke gevolgen van het huwelijk, die voorspeld worden in Elsa's ballade, maar gedeeltelijk hunne vervulling krijgen. | |
[pagina 344]
| |
In de Kamers sturen de steden van West-Vlaanderen ons veel Schrandere en welsprekende mannen; in de kunsten schonk het ons eenen Gezelle en eenen Rodenbach, benevens eenen Benoit; dezen staan niet alleen, maar te midden eene rij van geniale mannen. | |
[pagina 345]
| |
Benoit, ja, was de Rubens der toonkunst; maar was Mending niet meer Vlaamsch dan Rubens? Was Guido Gezelle geen echte Vlaming, en was hij ruw? Aanmerking:
1/ E.H. Dryvers zegt: ‘Bij de eerste lezing, ik beken het, stiet het mij tegen het hoofd, dat het Zuiden hier (in Hilda Ram's stuk Godelieve) zoo verheerlijkt wordt ten koste van het Noorden’. Uit die woorden zal misschien menige lezer gaan besluiten, dat de Heilige Godelieve eigenlijk een Fransche jonkvrouw was. Dit is echter niet zoo, en zal ook de bedoeling niet zijn van E.H. Dryvers. Godelieve werd geboren heel waarschijnlijk in 't jaar 1045 te Wiere, een dorp ten noordoosten en niet verre van de zeestad Boonen (Boulogne). Nu is daar alles Fransch. Maar in Godelieve's tijd was het anders. ‘Te dien tijde - zegt E.H. Hector Claeys, Sinte Godelieve, Thielt, 1891, blz. 9 - was de provincie van Artesië, waar Ste Godelieve in geboren wierd, een deel des graafschaps van Vlaanderen. De Dietsche of Vlaamsche taal wierd er gesproken; zoodat wij met volle waarheid zeggen mogen, dat Sinte Godelieve eene Vlaamsche maagd is, Vlaamsch van geboorte en Vlaamsch van tale’. Wanneer de Boonengouw, Godelieve's geboortestreek, onder 't bewind kwam van de graven van Vlaanderen is moeilijk uit te maken. | |
[pagina 346]
| |
Volgens NamècheGa naar voetnoot(1), geschiedde dit in 't jaar 863, toen het oorspronkelijk graafschap Vlaanderen, d.i. de omstreek van Brugge, onder Boudewijn met den IJzeren Arm tot markgraafschap verheven werd. Volgens den heer VanderkindereGa naar voetnoot(2) daarentegen, kwam Boudewijn met den IJzeren Arm eerst in 866 aan het markgraafschapGa naar voetnoot(3). Dat de Boonengouw hier aanstonds deel van uitmaakte durft Vanderkindere niet bevestigenGa naar voetnoot(4). Ongetwijfeld lag het eigenlijke Atrechtsche (pagus Atrebatensis of pagus Adertisus) er nog buitenGa naar voetnoot(5). Toch heerschte alree de opvolger van Boudewijn met den IJzeren Arm, Boudewijn de Kale (879-918), ook over het land van Boonen en Terenburg, luidens de getuigenis van Folkwijn, uit de 10de eeuwGa naar voetnoot(6). Had Boudewijn de Kale nu deze gouwen van zijn vader afgeërfd, ofwel door eigen toedoen bijgewonnen? Dit blijft nog onopgehelderd. Folkwijn zegt daar niets vanGa naar voetnoot(7). Op grond van de Annales Vedastini vermoedt Vanderkindere, dat Boudewijn de Kale misschien in 896 Erkenger, graaf van Boonen, overwonnen en dezes graafschap bemachtigd heeftGa naar voetnoot(8). Door het verdrag van Atrecht in 1191 ging de Boonengouw onder 't bewind van de koningen van Frankrijk. Toen de Heilige Godelieve ter wereld kwam (1045), lag haar geboortestreek dus ongeveer anderhalve eeuw bij Vlaanderen, en is er sedert nog 146 jaar bijgebleven. Nochtans voerden de graven van Vlaanderen, waarschijnlijk van 't begin af en stellig van de 11de eeuw voort, | |
[pagina 347]
| |
niet het onmiddelijk bewind over dat gewest; maar de graaf van Boonen was hun leenmanGa naar voetnoot(1). In een oorkonde uit het jaar 1038 wordt Staas de Iste, die stierf omstreeks 1049, graaf van Boonen en vrijheer van Vlaanderen genoemdGa naar voetnoot(2). Het tweede deel van Hector Claeys' bewering, nl. dat Godelieve's moedertaal het Dietsch was, kan niet ernstig betwijfeld worden. Van verschillende eeuwen vóór tot ruim twee eeuwen na Godelieve's tijd heerschte in het land van Boonen het Dietsch als de eenige volkstaal. Vgl. Johan Winkler, Germaansche Plaatsnamen in Frankrijk (Belfort, 1894, tk 1-4); Kurth, La frontière linguistique en Belgique et dans le Nord de la France; J. Claerhout, Grimbald de visscher, Pitthem, 1899, blz. 18-19, 25 vlgg.; Alfons Dassonville, Bijblad van Biekorf VII, blz. V, XIII. Een uitzondering maakt Johan Winkler voor de steden Boonen en Kales, waarvan de oorspronkelijk Keltisch-Roomsche bevolking nooit geheel door de Germaansche inwijkelingen zal verdrongen geweest zijn: ‘In de steden Boonen en Kales heeft het Vlaamsch eigenlijk nooit rechtstreeks geheerscht, al hebben dan daar ook steeds velen gewoond, uit de omliggende plaatsen afkomstig, die Vlaamsch spraken, ja, al telt Kales, voornamelijk in heure voorstad St.-Pieters (St.-Pierre-lez Calais) nog heden duizenden Vlaamsch-sprekende Vlamingen, van elders hier heen getogen. Maar in de kleine steden en in de vlekken en dorpen van Artesie was het Vlaamsch van ouds de eenigste, de eigenlijke volksspreektaalGa naar voetnoot(3)’. Op zijn hoogst kan daaruit besloten, dat Godelieve misschien ook Fransch verstond en sprak. Was de Heilige Godelieve, zooals de Vlamingen, van Germaansche afkomst? Hierover zegt E.H. Hector Claeys niets. Bij E.H. Vanhaecke vind ik enkel dit:Ga naar voetnoot(4) ‘Daar | |
[pagina 348]
| |
(te Wiere, eertijds ook Effrieds-Wiere, tegenwoordig in 't Fransch Wierre-Effroi genaamd) leefde van 850 tot 882 een edele graaf, die in het latijn den naam droeg van Effridus, welken naam men later aan deze streek gaf, zoodanig dat Wierre-Effroi zooveel beteekent als Effrids-Heide. Hemfroot (beter: Hemfried, Godelieve's vader) telde dien Effridus onder zijne voorouders.’ Waarop deze laatste uitspraak steunt wordt ongelukkig niet aangewezen. Blijkens zijn naam was Effried een Germaan. Zoo droegen ook Godelieve zelf, haar ouders Hemfried en Ogina, haar zusters Ogina en Adela, haar geboortedorp Wiere louter Germaansche namen. Toch zal Godelieve heel waarschijnlijk niet van onvermengden Germaanschen bloede geweest zijn, althans indien het vaststaat dat ze door Iselinde voor raaf gescholden werd, omdat ze zwart haar en zwarte oogen hadGa naar voetnoot(1). 2/ ‘Heel Vlaamsch-België - zegt E.H. Dryvers - vertoont eene zekere ruwheid in den volksaard, maar West-Vlaanderen toch meer, zou men zeggen, dan b.v. Limburg aan de andere zijde. De talrijke misdaden, waar de dagbladen van gewagen, vertoonen er (in West-VI.) een zonderling kenmerk van woestheid’. Die algemeene ruwheid is vooral hieraan te wijten, mij dunkt, dat de uiting van hooger beschaving en beleefdheid in Zuid-Dietschland grootendeels Fransch is, en dus zonder invloed op het eigenlijke volk. Misdaden en woestheid zijn ja onloochenbaar; doch niet voor geheel West-Vlaanderen. In het Zuidwestelijk deel en in Veurne-Ambacht is moorden, met messen vechten en ander wildemanswerk zoogoed als onbekend.
J. Craeynest |
|