Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |
[Nummer 20] | |
Waarschuwinge over geschiedenisseIK vertale uit Archives Belges, 1900, bkd. II, blz. 163 vlg.: ‘In het tijdblad Germania, van Brussel, in Hooimaand 't jaar 1900 (blz. 603-615), staat uiteengedaan door den heer V. Fris: De beteekenis van den slag bij Kortrijk in 1302. ‘Boeksteller vermaant ons, dat hij in gemelde bijdrage enkel 't grondgedacht aangeeft van een meerder werk; hij zal immers tegen 1902 een belangrijken boek over die daadzake laten uitkomen.... en die boek moet heeten: ‘Vlaanderens vrijmaking in 1302.’ ‘Heer Fris, moet ge weten, volgt op de stappen van zijnen leeraar Heer Pirenne: Frankrijks strijd tegen Vlaanderen in de XIIIe eeuwe wilt hij waarheidmatig aanschouwd hebben. Ook bewijst hij, dat het enkel huishoudkundige redenen waren die aan de eene zijde den grave met het volk, aan de andere zijde den koning met de Vlaamsche patriciërs of edelburgersGa naar voetnoot(1) deden samengaan. | |
[pagina 306]
| |
Eerst na 1302 ontkiemt in Vlaanderen de vaderlandsche zin.’ Die aanwijzinge staat onderteekend met J.C. Een woordeken daarbij: Wat bediedt het zeggen dat Heer Fris, op de stappen volgende van Heer Pirenne, dien strijd waarheidmatig aanschouwen wilt? Dat er geschiedboekers zijn, die hem tot nu toe min wel aanschouwden? En dat Heer Fris nu eens voorgoed en ten allen deele zal onbetwistbaar de waarheid vaststellen? Neen! Men wil zeggen, dat hij zoekt op de waarheid uit te komen door de algemeene geschiedenisse te bewerken naar de laatstgevondene werkwijze; een werkwijze die velen houden voor de eenige goede en afdoende. We spreken van deze wijze, die de verledene gebeurtenissen en daden beschouwt al ze eensdeels toeëigenende aan eene gemeenschap liever dan aan één man, en al ze anderdeels samenbindende door 't vervolg en den invloed daarin aan te toonen vooral van de huishoudelijke omstandigheden. Voordat 1302 aldus of anders herdacht wordt, 'n ware 't misschien niet kwalijk eens die werkwijze van naderbij te beschouwen, en te onderzoeken of en langswaar ze mank gaat. Eerst hoe ze voor den dag kwam. De eene werkwijze bracht de andere bij. Dus, vragen hoe de laatste voor den dag kwam, dat is vragen met andere woorden op welke wijzen men algemeengeschiedkundige gebeurtenissen kan samenbewerken. Dit samenbewerken heet synthesis ofte samenschikkinge. Het hier aangekondigde werk zou vaneigen zulke samenschikkinge van algemeene geschiedenisse zijn. OmGa naar voetnoot(1) geschiedkundige samenschikkingen te maken, kunt ge vooraf het voorwerp van uw werk betrachten; en daartoe beginnen met de losse gebeurtenissen aaneen te schakelen op ééne van deze twee wijzen: | |
[pagina 307]
| |
(I)Ofwel met ze te schikken naar hun uitwendige gesteldheid (d.i. naar den tijd en de streek waarin of naar het volk waaronder ze voorvielen): b.v. al zulke zaken te gare die binnen 't zelfde jaar gebeurd zijn. | |
(II)Ofwel met ze liever in te richten naar hun inwendige geaardheid (uitgaande van hun behooren tot het een of ander slag van daadzaken): b.v. al wat kunst betreft te samen, tegenover al wat kunst niet betreft. Deze tweede wijze is de verstandigste, en wordt het meest gevolgd. Daarom kan de eerste hier buiten bespreking blijven. Nu echter! Begint me eens gebeurde daden niet tijd- of streek-, maar redematig te schikken. Aanstonds blijkt, dat die daden niet waarlijk volgens zulke inrichtinge gebeurd 'n zijn. - Ieder doeninge van iemand is in werkelijkheid voorbijgaand, onafhankelijk ende één. Indien nu bij een zelfden mensch op zijn eerste doeninge een tweede volgt, dan is deze tweede doeninge reeds eene andere als die eerste... ook al is ze een dergelijke. Rechts omdat ze een dergelijke is, en omdat ieder mensch of zelfs al de menschen door den band zulke herhaalde daden plegen die allemaal iets van malkander hebben, daarom heeft men deelsgelijkende daden van één of meer menschen hier end daar bijeengenomen, en zulke samenvattinge ‘gebruik’ genoemd, of ‘gewente’ of ‘instellinge’. Die geplogentheden zijn dus ook op hunne beurt gelijk daden op hun eigen; doch gemeenschappelijke, algemeene en blijvende. Maar, verstaat wel, zij 'n bestaan als zoodanig niet in werkelijkheid; 't zijn redewezens, meer niet. Alzoo liggen daar voorhanden, om naar hun geaardheid beschouwd te worden, twee slag van daden: werkelijke en inverbeelde. Wie schikt ze redematig? Wie steekt daar uitwendige eenheid in? Of dienen ze malkander uit te sluiten? | |
[pagina 308]
| |
(1)De eene geschiedboekers bespreken liever enkel de afzonderlijke en vluchtige, maar toch werkelijke menschendaden. Ze stellen aldus een verhaal op van vervlogene voorvallen: (die voorvallen in ‘algemeene’ geschiedenis zijn noodzakelijk de staatkundige ofte bewindschappelijke, immers de eenigste onder de afzonderlijke daadzaken die ‘algemeen’ te allen tijde en te allen kante gevonden kunnen worden)... en dan heet dat Bewindsgeschiedenis (in 't Duitsch ‘Staatsgeschichte’ ). | |
(2)De andere geschiedboekers beschouwen liever de gemeenschappelijke, herhaalde daden, de gebruiken: (wezens die ze hun voorstellen, naar we reeds weten). Ze geven alzoo eene schets van de achtereenvolgende gewoonten der menschheid... en dan heet dat Beschavingsgeschiedenis (in 't Duitsch: ‘Kulturgeschichte’). Welke van beide werkwijzen, (1) of (2), dient nu gevolgd? Maar liefst alle twee te gare! Velen trekken uitsluitend de tweede voor, zeggende dat de geschiedenisse behoeft te begrijpen het leven van heel 't menschdom, en niet van enkele bewindvoerders. Dat is eene waarheid. Toch 'n mogen verrichtingen, die afzonderlijk één en toevallig, maar niettemin waarlijk gebeurd zijn, niet heelemaal voorbijgezien worden; ten minsten in de mate van 't belang der gevolgen die eruit sproten. Ze zijn gebeurd die daden, zelfs van de weinig gekende die gebeurd zijn; en wilt do geschiedenisse een echte afschilderinge van 't verleden mogen heeten, dan hoeft ze die afzonderlijke daden in te zien eens of anders. Die eventwel liever - in meerder mate - gezamentlijke daden behandelen wilt, hij doe het. Eerst stelle hij vast van welke lieden hun daden hij spreken zal. Immers hij die zulke gezamentlijke werkinge bedoelt, onderstelt noodzakelijk een bestaakte schare volks, die deze werkinge verwezentlijkte, Die schare volks als zoodanig bestaat in | |
[pagina 309]
| |
zijnen geest, maar elders niet. Integendeel, ze is samengesteld uit honderden menschen die niet'n zochten alzoo gezamentlijk te werken, die 't inderdaad niet 'n deden, of zelfs malkander tegenwrochten; uit honderden menschen dus die daarom voor één deel huns bedrijfs tot die inverbeelde schare kunnen behooren, maar die voor duizend ander deelen huns bedrijfs tot die schare niet 'n behooren of zelfs veel meer tot andere behooren. Dit weze herdacht in een voorbijgaan. Om nu de geplogentheid (d.w.z. den hoop onderwerpmatige daden) van zulk een inverbeelde schare volks te boek te stellen,... hoe aangevangen? | |
(A)'t Zal allergemakkelijkst gaan, indien de doeningen (b.v. deze van een schare kunstenaars, taalliefhebbers, of wijsgeeren...) dusdanig zijn dat iedere doeninge duidelijk ontwaard, gevolgd en afgeschetst kan worden uit den wille en uit 't werk van iederen man op zijn eigen. Dan volstaat ge immers met het doen en laten af te malen van de menschen, die deze doeningen schiepen of deden voortgaan af van anderen overnamen. Veronderstelt, dat ge de geschiedenis opmaakt van de schilderkunste: hier kunt ge die geschiedenisse vervolgen in 't afzonderlijke werk van den eenen schilder na den anderen: in Van Eycks' weik, in Memlings', in Rubens', enz,... Alsdan is dat meer ‘Bijzondere Beschavingsgeschiedenis’. | |
(B)Maar de zake verduistert bij doeningen zooals maatschappelijke en bewindschappelijke instellingen, b.v. het leenroerig stelsel. Trouwens zulke dingen en kunnen niet gereedelijk in elken man nagegaan worden: ze komen voort, zegt men, uit een langtijdige, ongewaarkeurde en teenemaal onblijkende ‘toestemminge’ van een geheel volk; - bemerkt nochtans - uit een toestemminge waarvan (niet de richtinge, maar) de geneigdheid overal eenigs- | |
[pagina 310]
| |
zins dezelfde isGa naar voetnoot(1). Eventwel kan die geneigheid zooverre gaan, dat de doeninge, die daaruit volgt, langzamerhand naar één richtinge (en, zoo willen het sommigen, onweerstaanbaar voort) ontwikkeld wordt. Daar hebt ge de meer ‘Algemeene Beschavingsgeschiedenis’, de Beschavingsgeschiedenisse ten strengsten genomen. In de eerste bovenstaande onderstellinge (A) gold ieder man voor een held. In dit tweede geval daarentegen d.i. (B) moeten al de persoonen of zelfstandelingen onopgemerkt voorbij: al hunne daden worden beschouwd niet als afzonderlijke werkingen, maar als één maatschappelijke werkinge zonder einde, en als zooveel wederzijdsche betrekkingen. Laat nu den geschiedboeker afkomen, en willen werken naar de wijze van (B). Alle menschen die voor één en 'tzelfde zoogenomen werk staan, en door dezelfde bezigheid op malkander gelijken, neemt en ontvouwt hij in zijn begrip, en schikt ze dan voor een deel huns bedrijfs in geslotene rijen, gelederen, standen, gilden, gemeenten of staten. Hij spreekt van eene reeks graven, van een Vlaamsche volk, van eenen werkmansstand, enz. Deze geschiktheden komen hem voor alsof ze werkelijke wezens waren... en hij ziet in elk van hen bouw en werkinge met de uitkomst ervan, d.i. eene geplogentheid; en dan vraagt hij naar 't ontkiemen van iedere geplogentheid, naar 't wassen ervan, naar 't volworden, naar 't krimpen, naar 't ondergaan. Met andere woorden: nu heeft de geschiedvorscher een voorwerp liggen, - t.w. eenen hoop daden; - en hij zoekt daar een onderwerp voor - d.w.z. het aneenhangen dier daden en hunnen ontwikkelingsgang. Alzoo wilt hij daar inwendige eenheid ondersteken. Doch eerst is het zake voor hem op den lijfschappelijken kant van dit onderwerp te werken: t.w. zijne daden te grijpen en vast te zetten. | |
[pagina 311]
| |
Lans welken weg kan hij hiertoe komen? Langs twee wegen. | |
(a)Neemt hij de verschillende gebeurtenissen die in één en 't zelfde tijdvak samengevallen zijn; anders gezeid, beschouwt hij die gebeurtenissen als op één oogenblik samenzijnde en als 't ware stilstaande (welk stillestaan blijkt onwaar te zijn in de werkelijkheid), dan maakt hij tewege eene statische d.i. ruststandelijke (?) geschiedenisse. Zoo ware: een drooge schets met verdeelinge en onderverdeelinge van al de instellingen der leenroerigheid, m.a.w. van het samenstel ervan. | |
(b)Wilt hij integendeel liever in de gebeurtenissen hunne opeenvolging en voortzettinge doen uitkomen; d.w.z. grijpt en beschouwt hij die gebeurtenissen in hun altijd voort- en dooreenloopen (welk grijpen inderdaad niet wel mogelijk 'n is), alsdan werkt hij eerder meê met dezen die dynamische, d.i. werkstandelijke (?) geschiedenis opstellen. Zulke zou zijn: een geschiedenisse van de leenroerigheid met de wijsgeerige reden van 't ontstaan, 't op- en ondergaan, anders gezeid, van het leven ervan. Dit laatste wordt tegenwoordig al meer en meer gedaau. Daarmeê is ons voorwerp van daareven - de hoop gebeurtenissen - onderwerpmatig opgevat. Het komt erop aan diezelfde gebeurtenissen ook onderwerpmatig beschouwbaar te maken. Nu is 't dat het zoogemeend samenhangen en ontwikkeld worden dier gebeurtenissen moet uitkomen. Hoe gehandeld? Twee dingen zijn mogelijk:Ga naar voetnoot(1) | |
(α)Oftewel, 't verleden dieper en dieper ingaande, het voorwerp diepgrondende, neemt ge een aantal gewisse | |
[pagina 312]
| |
gebeurtenissen, die eenigszins nauw ondereen verbonden zijn... Neemt ze uit eender welke en hoelange tijdruimte, b.v. al de daadzaken van heel de voormalige leenroerigheid. Beschouwt ze allemaal als één reeks daden: ziet wat er in geheel die reeks daden essentieel is ofte behoorende tot de wezenis dier dadenreeks; speurt uit dit wezenismatige de gewichtige gevallen na, doch enkel deze die onder één bestaakt gedacht - zulk gedacht dat ge het liefst hebt - kunnen gevat worden... en zoekt hoe die gewichtige gevallen ineenzitten. Waarop komt ge uit? Alzoo vindt ge een (inverbeeld) stelsel van (inverbeelde) algemeene betrekkingen; een stelsel dat zoogemeend over en door den tijd en de menschen gegaan is: en dit noemt men een geschiedkundig leidsgedacht (idéehistorique), van b.v. hier de Duitsche leenroerigheid. Is een eerste werkwijze. | |
(β)Oftewel ge kunt eene en andere zake onderling vergelijken. Een tweede wijze, die nader dient onderzocht. 'k Grijpe te zamen, niet door malkander enthoeveel losse gebeurtenissen, maar wel een ingerichte reeks losse gebeurtenissen. Met denzelfden gang stelle 'k daartegen nog een ander welbestaakte reeks zulker gebeurtenissen, en dan verder nog eene... en nog al eene... enz.; b.v. de leenroerigheid bij een eerste volk nevens deze van bij een ander volk, en van bij een derde. Verstaat wel: deze reeksen doeningen mogen, aangaande hunne daders, onafhankelijk zijn de eene van de andere 5 doch ieder van die reeksen en alle tegelijk moeten, aangaande den ontwikkelingsgang der voorvallen waaruit ze bestaan, zulke gewichtige tijdstippen opvoeren, die allemaal onderling vergeleken kunnen worden en onder één en 't zelfde gedacht bekeken en begrepen. Deze tweede handelwijze streeft er immers hoofdzakelijk naar, om die overeenstemminge, die samenbeschouwbaarheid te doen zien van de gewichtigste tijdstippen uit gemelde verschillende reeksen daadzaken. ('t Vervolgt) |
|