Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
[Nummer 19] | |
De H.-Catharinakerk buiten Brugge
| |
[pagina 290]
| |
Over den weg naar de Gentpoort is er sprake in eene oorkonde uit 1547Ga naar voetnoot(1), waaruit blijkt, dat reeds dan sedert onheuglijke tijden zulk een weg aan de kerk toebehoorde. Een twist was ontstaan over het bezit en het gebruik van deze baan. Vóór ‘de Raedslieden skeysers.... gheordonneert in Vlaañ.’ verscheenen als heescher: ‘Pieter de Madaria coopman vand. natie van biscayen te garante commen zijnde Loupes de la Couronne’; en als verweerders: ‘Sebastiaen de Beste, Willem Lecbloc ende Arnout Houc’, kerkheeren van Ste Catharina. Wat beweerde de eischer? Hij zei dat hij en andere zijne voorzaten sedert lang in 't bezit waren ‘van zekere partye van lande, ligghende bijd. vesten vañ stede van Brugghe, tusschen der Ghentpoorte en Ste Cathelinen poorte.’ Hij meende dus het recht te hebben, dit land te bevrijden ‘van zeker straetkin commende van Ste Cathelinen kercke naer de voors. Ghentpoorte’; en daarom had hij eene gracht doen delven ‘ligghende ande noortzyde van tzelve straetkin jeghens ende voor de haghen vand. voors. lande.’ Welnu, de kerkheeren ‘hadden heml. vervoordert zeer onlancx.... de voors. gracht... faictelyck in de goede weke binnen den vastenenen int jaer XVc V... en veertich te doen vullene, ende daarin boomkins te doen plantene.’ De eischer vroeg dus de bekrachtiging van zijn recht en eene schadevergoeding, 25 pond grooten bedragende. Met Loupes de la Couronne waren eerst ‘Jan Dassonville ende Franchois Sere (?) als ontfanghere vande Jacopinessen buuten Brugghe’ komen klagen; maar later bleven de | |
[pagina 291]
| |
twee laatsten achter en Loupes de la Couronne stond alleen. De verweerders van hunnen kant hielden staande, dat het allen bekend was dat ‘de voorñ, parochiekercke van Ste Cathelinen toebehoort eenen kerckweg ende lyckweg vañ wyde ende breede dat vier personen daer deure zy vry comodieusel. ende onbelemmert gaen ende passeren moghen een lyc dragheñ..... vanden welcken de voor, kerke van allen ouden tyden recht ghehadt eñ ooc by haren regierders kerckmrs parochianen eñ andere paisivel. gebruuck hadde inder voughe wydde ende breedde boven verclaerst...’ Na 't overlijden van Malaert Lauwereins, in zijn leven kerkheer van Sinte-Catharina, was het land, nevens den kerkweg liggende, gekocht geweest door den eischer. Tusschen den weg en dit land was er ‘een greppe van widde van twee voeten ofte daeromtrent’; maar Loupez, korten tijd vóór het geding, had eene nieuwe gracht, twee of drie voet wijder als te vooren, doen delven en ‘stakytsen’. Daardoor werd de ‘lyck- en kerckweg’ zoo vernauwd, ‘datter qualic twee persoenen neffens elcanderen lydden ende passeren cousten’. De verweerders dus hadden ‘tzelve werck uutghedaen trecken ende restaureren metsgaders de voors. gracht ghedaen slichten doende daerinne als wesende den gront van der kercke planten zekere plantsoenen’. De uitsprake van dit geding was ten voordeele van de kerk. Na alles, ‘met rijphede van raede’ onderzocht te hebben, besloten de Raedslieden ‘dat hem de voorn. heesscher met quader causen becroont ende beclaecht heeft vanden venveerers’; en Loupes werd veroordeeld ‘in de costen van des. ghedinghe’Ga naar voetnoot(1). | |
[pagina 292]
| |
*** Op het einde van de XVIde eeuw waren de Geuzen volop aan 't woelen in BruggeGa naar voetnoot(1). Den Zondag, 11den jn Koornmaand 1566, drongen de Geuzen in de kerken van Ste Kruis en van Ste Catharina, als reden aanhalende dat het regende: Dank zij echter de tusschenkomst van de Wet van Brugge werd er aan de kerken geene schade toegebrachtGa naar voetnoot(2). Eenige jaren later, in het begin van 1578, gebood de Roomschgezinde Wet van Brugge al de kerken en geloftelingshuizen, die buiten en bij de stad stonden, af te breken. De Geuzen immers kwamen gewapend op onze stad af, en men vreesde dat ‘de geusen met eene compagnie daer meê soude voor onse stadt commen en sy eenighe van de platsen souden hun sterck maken als datter niemandt uyt den stadt en soude konnen noch mogen commen sonder in de vyanden handen te commen, ende om in dien groeten peryckel niet te commen, soo hebben myn Heeren den magistraat ende collegie van | |
[pagina 293]
| |
Brugghe selve ghedaan doen voor dien tydt eer de nieuwe ghesinde in onse stadt van Brugghe waren’Ga naar voetnoot(1). Zóó vernielde men de kerk van Ste Kruis; het godshuis van de H. Magdalena werd overgebracht naar het huis van Nazareth; het Satrusenclooster verhuisde tot Jerusalem binnen der stede van Brugge; de susterkens van der Annunciaten, nog de Roode susters genaamd, die buiten de Ezelpoort woonden, kwamen in Brugge in het Fluweelhof op de parochie van St. GillisGa naar voetnoot(2). Zóó verging het ook, zegt Zegher van Male, met ‘de parochiekercke van Ste Catharina, buyten Brugghe, neffens der stad, die is oock afghebroken geweest metten torre en cappellen ende datter aencleeft, ende al de materialen ende afbraecke syn vercocht geweest voor de selve kercke, ende sy hebben heurlieder prochie-kerke ghemaect van St-Jacobs-capelle staende by de Catharinepoorte.’ Eilaas, klaagt Zegher voort, het afbreken van al die kerken kon niet baten: men deed het om de stad te vrijwaren, en niettemin werd ze door de Geuzen in Lentemaand 1578 ingenomen ‘met bedroch ende valscheyt van onse eyghen poorters, met intelligentie van myn Heeren van Gendt, by assistentie van mijn Heere van Ryhove, heurlieder captain.’ | |
[pagina 294]
| |
Onder de handvesten van de H-Magdalenakerk bestaat er nog eene Tweeste RekeningheGa naar voetnoot(1) over de ontvangsten en de uitgaven tijdens het slechten van de H. Catharinakerk. Als de kerk moest afgebroken worden, dacht men eerst van al op de bidstede van de eerweerde Vaders Willemijnen, die dan binnen stad bij de Gentpoorte stondGa naar voetnoot(2). Daar hadden ‘pastor ende kerckmeesters, te groote coste ende moyte... ghedaen stapelen int cloostre, daer zy haere prochieke ghecoren hadden, alle de schaeillen, teghelen, ende ooc ghedaen legghen alle thouttewerk, als ghestoelten, cruucen ende anderssins daer mede de voorñ kercke verciert was.’ Maar, aangezien ‘telex leetweezen corts daernaer utghecommen es den beroerlichen tyt int stic van de religie’; zoo is 't gebeurd; ‘dat de wet van Brugghe - om me beter ghedaen dan ghelaten - benoodicht es gheweest te doen afzetten (omme de furie van eenighe quaetwillige te schuwen) alle de beelden ende chiraten van de voorn. kercke van de Willemijnen.’ Korten tijd nadien maakte men eene religioene vrede en er werd ‘gheordonneert by die voorn. wet tzelve clooster ghesloten te blijfven, zoo dat men der gheenen dienst meer doen en mochte’Ga naar voetnoot(3). De parochianen van de H.-Catharinakerk bekwamen ‘een capelle binder kercke van onze Vrouwe, patronesse | |
[pagina 295]
| |
vande zelve kercke van Sinte Kathine.’ In O.-L.-Vrouwkerk immers mocht men ‘volgens tcontract van voorn religioene vrede.... den goddelicken dienst naer de oude ghecostumeerde manier doen’. De eerweerde Willemynen waren uit Brugge vertrokken, maar in hun gesticht had men al de voorwerpen, die van de afgebrokene H.-Catharinakerk voortkwamen, laten liggen. Niemand was er dus om dit goed te bewaken, en zoo werd er veel gestolen. ‘Veel ende diversch houttewercq als cruucen ende anders [werd] bij den soldaten, daghel. ter poorte waeckende, ghehaelt ende ghestolen ... zoo ooc wierden van achter ghehaelt over den muer diversche teghelen en schaillen, die aldaer ghestapelt stonden’. Pastor en kerkheeren zagen dat er weldra niets of weinig meer zou overgeschoten hebben, en daarom hebben ze ‘dezelve schaillen, teghelen en tgene diesser ghebleven was vande ghebrokene ende afghedaene ghestoelten, doen vercoopen by den stocke en ooc by der handt.’ Buiten dat, staan er in die rekening tot memorie nog twee andere bijzonderheden, die aanmerkensweerdig zijn: ‘Nopeñ dornamenten, die van Ste Cathne ghebracht waren te Willemynen: Orgie glazen sacramentshuus doxaal beelden zarcken metaelwerck buffetten briefven eñ anders waren ter date van desen noch bewaert by diversche goede vrienden eñ prochianen, zelateurs vañ catholicq ende roomsche religie’. ‘Nopeñ de doeken tot vier bij de kerckmrs ter groote excessive coste afghedaen ende ghestelt te Coletten int clooster, zijn...... wechghezonden met andere doeken van alle andere kercken.’ Moeilijk, klaagt nog Zeger Bisschop, de ontfanger, was ‘'t innen van alle de... schulden... zonderlynghe de gone, die vande materiale brake ghecommen zyn’. Kwade tijden waren 't en haastig moest het gaan, ‘midts dat de kercke up een spronck moeste ghedemoliert zijn omme den noot by laste van de wet, ende à son de trompette: zoo dat | |
[pagina 296]
| |
tgonne niet terstont ghebroken en conste zijn, gheabandonneert was.’Ga naar voetnoot(1). De H.-Catharinakerk buiten Brugge werd niet heropgericht. De parochianen keerden terug naar de oude Moederkerk van O.L. Vrouw, totdat ze in 1588 de verlatene bidstede van de Wollewevers afgekocht hadden. Van dien tijd af heeft de kerk altijd binnen Brugge gestaan. L. Ghys |
|