Biekorf. Jaargang 12(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Nog vlaamsche woorden en spreuken Met beloften azen, is nen hemel voor de dwazen. 't Is al t' hoope gesteken met een stoksken = 't Is van te vooren beraân wat elk zeggen moest om tot het bedoeld einde te komen. Ne werkmensch zonder veel geloove zei: ‘Die hier den kortwagen voert, zal hem ginder (in 't ander leven) moeten slepen’. Dat gebeurt alle vijf voeten, alle stappe, almentommens. Een vilte = een kleen vergeleken bij een grooter. Tenden mate, tenden gelde (volgens verdienste). Als gij ne marbel in de koffie laat vallen, gij zult de melk zien = 't Is daar slechte kost. Hij en kan geenen puid biechten = hij is machteloos. G'en kunt geenen puid vlaên die geen vel en heeft (geld krijgen van die geen en heeft). [pagina 221] [p. 221] Ah! 't is de nagel op den kop, om den pint te sparen = 't is eene dommigheid. Rapen stelen = blauwen, of iets doen dat niet toegelaten is. Smakelijk, en als 't op is stakelijk, en als ge te veel hebt: brakelijk. 'k Ging al voorzichtig op de hage slaan, maar hij en tord van de telloore niet = 'k ging voorzichtig gaan neuzen, maar hij en langde niet uit. Klappende monden zijn vaten die leken (zij laten seffens hooren wat zij weten of wat zij zijn). Er gaan zooveel zeggens in ne zak, en hij en is nooit vul. Vrouwentongen en verslijten niet. De mane willen blusschen: 't onmogelijke willen. Vandage masseltjes (kleene wolkjes) zijn morgen plasseltjes (regen). Hij zou 't zop uit de steenen duwen, dat hij zoo gierig is. G.V.d.P. Vorige Volgende