Lied
aan Jongvrouw Eugenie Haessebroucq, van Iseghem, op den dag harer plechtige beloften binnen het vorstelijk Beggijnhof der Wijngaardplaatse, te Brugge; den 18stenin Bloeimaand 1886.
Beggijntjes, beggijntjes
Ons Heeren lieve kindtjes,
Aanveerd een' nieuwe plant,
In 't vruchtbaar wijngaardland.
En ziet maar al te maal dat ze in uw blijde hoven
Omleege wortels schiete en vruchten drage al boven.
Beggijntjes, beggijntjes.
Ons Heeren lieve kindtjes.
Boos Iseghem heeft pront
Nog goeden wijngaardgrond;
't Bewijs daarvan is hier met lijf en ziel vandage
Gekomen en aanveerd: 'k wil da 'k er tiene zage!
Beggijntjes, beggijntjes,
De strekskens en de lintjes,
Terwyl dat Brugge op nieuws, beklimt dien waerden trap
van hoogh-geleerd, en wyd beroemde wetenschap,
dat alle Bruggelingen
verheugt, om dat hun stad ontfangt dat nieuwe licht,
met blyden geest voldoen hun medeborgers plicht
in Vaermans lof te singen.
J. Labore
Na de lofzangen volgt er ook al eene waarschuwinge: ‘Tot de berispers.
.....................
Zo niet, bedwinght uw'tong, 't is geen verstanding man,
die andere berispt, en zelfs niet beter kan.
[pagina 220]
[p. 220]
Die heeft ze laten staan
En neerstig afgedaan.
Nu moet gij haar verkleên in nieuwe en schoone kleeren
Wel na 't fatsoen gemaakt en naar de snêe ons Heeren.
Beggijntjes, beggijntjes,
Geen poufs meer, geen bottijntjes,
Noch rokken met volants,
Met passement daarlangs:
Maar wijden schoonen schurs heel vol van charitate
Die vage langs den choor, maar nooit meer achter strate.
Beggijntjes, beggijntjes
Hier stoppe ik nu al fijntjes
Misschien wat al te rap
Mijn lied en mijn geklap,
Boos Iseghem u geeft een Haessebroucq'sche scheute,
Ik heb het lied gedicht; hebt gijlder nu de leute!