Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
[Nummer 11] | |
De eeredienst van den h. Carolus Borromaeus te Brugge‘LE culte de Saint Charles Borromée à Bruges. Une contribution à la Gloria posthuma du Saint, par le chanoine E. Rembry. Bruges, L. De Plancke, 1901. In-8 de 178 pages.’ Dit is een hoogst belangrijk en wonderwel verzorgd werk, dat eerst in de ‘Annales de la Société d'Émulation’ over de jaren 1899 en 1900 uitkwam, en later, in Schrikkelmaand 1901, afzonderlijk verschenen is. De naam alleen van den diep geleerden schrijver dient tot waarborg voor den lezer, dat hij daar, benevens al de gewenschte bewijzen, wel gewikt en wel gewogen, duizenden kostbare bijzonderheden over de geschiedenis van stad en gouw en land zal te weten krijgen. Dit schrijven immers en is de vrucht niet van een overhaastig werk van eenige weken of maanden. Alles navorschend en onderzoekend, werkt de schrijver geduldig | |
[pagina 162]
| |
en langzaam, maar gaat vooruit met vasten en beraden stap. Jaren lang vergaart hij al de noodige bouwstoffen steen voor steen, totdat hij ons prachtige en onschatbare standwerken kan ter hand stellen. Zoo heeft hij ook gedaan voor dezen boek, en op bladz. 2 spreekt hij van zijne bewijsstukken, zeldzaam en weinig gekend ‘que de patientes recherches et d'heureuses trouvailles nous ont permis de réunir’. Hij bemint zijn werk grondhertiglijk en verzorgt het liefderijk, omdat hij hoopt en verlangt daardoor goed te doen, en omdat hij werkt God en zijn lieve Heiligen ter eere. Met weinige woorden nu zullen we uiteendoen, volgens den schrijver, hoe het in vroegere tijden stond te Brugge met den eeredienst van den H. Carolus Borromaeus.
***
Deze heilige, de moedige bezorger der pestlijdenden te Milanen in 1576, werd te Brugge en geheel Belgenland door bijzonderlijk aanroepen als beschermheilige tegen de besmettelijke ziekten, die in de drie laatste eeuwen, zoo dikwijls en zoo doodend ons land kwamen ontrusten en ontvolken. Daarin ligt de grootste reden van de buitengewone verspreiding van zijnen eeredienst. Andere redenen zijn er nog, doch van minder belang. De groote heilige was, als Cardinaal, de wettige beschermer van ons land; hij was in verwantschap met het geslacht van de Caimo's, waarvan een der afstammelingen in 1754 tot bisschop van Brugge gewijd werdGa naar voetnoot(1); tot biechtvader had hij den Eerw. Vader Fr. Adorno, S.J., die in Vlaanderen vele bloedverwanten telde; de Vlamingen, die, op het einde der zestiende eeuw uit hun land | |
[pagina 163]
| |
door de geuzen verdreven, naar Italië gevlucht waren, vonden hulpe en troost bij den heiligen bisschop; en eindelijk, Lieven Torrentius (vander Beken), tweede bisschop van Antwerpen, was met den heilige door de innigste vriendschap verbonden.
***
In 1616 liet zijn D.H. de Rodoan, 4de bisschop van Brugge, ter eere van den H. Carolus Borromaeus, eene kapel bouwen bij en aan de kerk van St-Donaas, die toen op den Burg stondGa naar voetnoot(1). Zoodus, zes jaren na de heiligverklaring, was er in Brugge een heiligdom van den H. Carolus BorromaeusGa naar voetnoot(2). Het was de vijfde, en dus eene der eerste bidsteden, in de gansche wereld ter eere van den heilige opgericht. Den 4den in Slachtmaand 1620 werd de bidstede gewijd door Mgr Triest, opvolger van zijn D.H. de Rodoan. Alles inziende, twijfelt de schrijver er niet aan, of dit heiligdom werd niet enkel gewijd met wijwater, maar ook nog ingeheiligd met chrisma: hetgeen wonderlijk is, want men weet niet of dit ooit elders gedaan is geworden voor kapellen, die, naderhand gebouwd, bij eene reeds bestaande kerk gevoegd werden. Van haar bestaan af, werd die bidstede in groote eere gehouden. Mgr de Rodoan - en na hem vele leden der | |
[pagina 164]
| |
machtigste geslachten van Vlaanderen - wilde daar begraven wordenGa naar voetnoot(1). Mgr Triest wrocht ook op wondere wijze om den eeredienst van den heilige te verspreiden. Door zijn toedoen en zijne giften werd er alle zondagen in die kapel een plechtig lof gezongenGa naar voetnoot(2). Hij verlangde ook, dat de feestdag van den heilige den 4den in Slachtmaand zoo plechtig mogelijk zon gevierd worden. Een priester, die wel begaafd was en om zijn welsprekendheid beroemd, zon eene ure lang over de deugden van den heilige aan het volk spreken. Krachtens een andere stichting, moesten er op dien dag twaalf missen gelezen en een plechtig lof gezongen worden. Op het einde der 18de eeuw werd die bidstede te zamen met de kerk van Sint-Donaas door de Fransche omwentelaars in hun helsche woede afgebrokenGa naar voetnoot(3).
***
In Brugge waren er twee broederschappen van den H. Carolus Borromaeus: de eene was gevestigd in de kerk van de O.L. Vrouwbroeders (geschoeide Karmelieten) en de andere in de kerk van Sint-Donaas. | |
[pagina 165]
| |
Spreken wij eerst over het genootschap, in het klooster van de O.L. Vrouwbroeders ingesteld. Dit klooster stond te Brugge langs de tegenwoordige Carmersstraat, en ten tijde der Fransche omwenteling stond het waar nu het gesticht van St-Leo opgericht is. De O.L. Vrouwbroeders, in Belgenland verblijvende, hebben altijd een groote godsvrucht getoond voor den H. Carolus Borromaeus, die hun bijzondere beschermer geweest was bij den H. Stoel. Overal waar ze kloosters hadden, stichtten ze een broederschap van den heiligen Aartsbisschop. Ze begonnen te Brussel in het jaar 1636, daar in die stad de peste woedde. Al de bijzonderste inwoners lieten hunnen naam in den boek van het genootschap opschrijven, en welhaast was de besmettelijke ziekte verdrevenGa naar voetnoot(1). Geheel Belgenland door wist men te spreken van de wondere bescherming, door den heilige aan de stad Brussel gejond; en toen in 1647 de peste in Vlaanderen en in Brugge uitbrak, was het ook tot dien heilige, dat iedereen zijn toevlucht nam. Den 25sten in Grasmaand 1647 werd er in het klooster van de O.L. VrouwbroedersGa naar voetnoot(2) een genootschap van den H. Carolus Borromaeus ingericht, omdat men wel wist dat ‘de rechtveerdigheyt Gods vertoorent zynde over de menigvuldighe sonden der menschen, door niemandt beter versoent en kan worden, dan door de voorspraecke vande Heylighen.’ De hooge geestelijkheid, de edeldom, de burgerij en het volk wilden van de nieuwe broederschap deel uitmaken, en in 1663 schonk paus Alexander de viide voor de leden menigvuldige aflaten. | |
[pagina 166]
| |
Eene eeuw later nochtans hadden de leden veel van hun eersten iever en hun vroegere vurigheid verloren. Daarom werd het genootschap in 1731 wederom heringericht ter meerdere uitbreiding en verheffing van den eeredienst van den heilige. Jammer genoeg kwam Jozef de 2de, keizer en koster, dit alles tegenwerken. Al de broederschappen, in al de Nederlandsche gouwen, schafte hij af, en hij verving ze door één enkele broederschap, met name: De Werkende Liefde van den Evennaesten. De Patroon was de Zaligmaker J.-C. en het doel de ware armen behulpzaam te wezen. Weliswaar had de keizer daartoe geen recht, maar de goederen van het genootschap werden geroofd, nieuwe leden mocht men niet aanwerven, vergaderingen en bijeenkomsten werden verboden, en zoo vielen noodzakelijk al de broederschappen. Zoo verging het ook met het genootschap van den heiligen Carolus Borromaeus in de kerk der O.L. Vrouwbroeders. Alles werd weggedaan en verkocht, tot het beeld van den heilige toe.
***
Een tweede genootschap - zoo wij hierboven zeiden - was in de hoofdkerk van St-Donaas opgericht. Reeds hebben we gesproken over het heiligdom van den heilige en over de groote giften door Mgr Triest geschonken. In 1704 werd eene achtdaagsche plechtigheid ingesteld, die omstreeks den feestdag van den heilige moest gevierd worden; maar toen in 1725 kanonik Foppens een Overblijfsel van den heilige gegeven had, werd die plechtigheid prachtiger dan ooit gevierd. Den 4den in Slachtmaand 1725 wordt door Mgr van Susteren, bisschop van Brugge, het H. Overblijfsel naar St-Donaas ‘processiewys omme gedraeghen langst de Breydelstraete over de groote marct, door de Philipstockstraete ende plaetse Malenbergh, onder het luyden van alle de doeken deser kercke ende het spelen van den Carillon...’ | |
[pagina 167]
| |
Alle jaren herdacht men die gebeurtenis, en de achtdaagsche plechtigheid wierd van toen af algemeen aangezien als de ‘Jaerlyksche gedachtenisse vande verheffinge vande HH. Reliquien vanden H. Carolus Borromaeus.’ Iedereen wrocht mede om dit herdenken zoo prachtig mogelijk te vieren, en daartoe wierd in 1725 eene vereeniging: de ‘Liefhebbers ende Confraters van den H. Carolus Borromaeus’ heringericht. Heerlijk wierd dan de altaar versierd met teekeningen van gebeurtenissen uit het leven van den heilige. Op eenen dier acht dagen werd er eene latijnsche lofrede door den bisschop of eenen der kanoniken uitgesprokenGa naar voetnoot(1). Vlaamsche sermoenen wierden er ook gepredikt, gelijk men zien kan in de sermoenboeken van dien tijd; uit die van Adrien De Cock, Massemin en de Vloo. Er was ook een fransch sermoen: ‘chose assez rare à cette époque’ zegt de schrijver. In 1732 verleende paus Clemens de 12ste verscheidene aflaten, door de leden te winnen, is 't dat het genootschap volgens de kerkelijke wetten opgericht werd. Eerst van al moest de toestemming gevraagd worden van de kanoniken van Sint-Donaas, die, met hunne echte of gewaande voorrechten schermende, in hunne kerk zonder hunne toestemming geene broederschap zouden dulden. Daarom vroegen de leden, eerbiedig en ootmoedig, de gewenschte toelating, die de kanoniken hun wel wilden verleenen. Den zelfden dag, den 26sten in Zaaimaand 1733, richtte bisschop van Susteren de broederschap wettelijk in. ‘In dese octave (1731)’ schrijven de leden in den Resolutie Boeck ‘syn doorl. hoogw.’ Mgr van Susteren ‘heeft geconsenteert dat wy vermochten te gebruycken, tot cieraet vanden authaer, eenige van syne tapyten (by de selve syn hoogw. gedaen maecken omme te hanghen in den choor)........ ses stucken, te weten den H. Petrus, de H. Maria Maghdaleene, de vindinghe van Jesus in den | |
[pagina 168]
| |
tempel onder de doctooren, de bruyloft van Cana en Galleleën, de incompste binnen de stadt van Jerusalem ende de Cruysdraeghinghe naar den bergh van Calvarien’Ga naar voetnoot(1). Binst de achtdaagsche plechtigheid van 1741 wierd er, als 't geen feestdag was, eene Mis gezongen ‘opdat door de voorspraeke van den H. Carolus Borromeus de tegenwoordighe in swangh zynde ziekten (dulle corsen) mogen ophouden.’ In Schrikkelmaand 1742 deed men eene gezongene Mis om de herstelling te bekomen van de vervallene gezondheid van Mgr van Susteren. Reeds in 1727 was de bisschop erg ziek geweest. Dan ook hadden de ‘liefhebbers ende confraters vanden H. Carolus Borromaeus’ bijzondere gebeden gedaan voor hunnen ‘particulieren protecteur ende weldoender’ en ze hadden zijne genezing bekomen. Dezen keer nochtans riep God zijn getrouwen dienaar tot hem. De eerweerde kerkvoogd schonk aan de broederschap twintig ponden grooten wisselgeld. Min prachtig dan naar gewoonte werd de achtdaagsche plechtigheid in 1742 gevierd ‘om te eviteren alle troebelen aengesien dat de stadt vol engelsche troepen lagh’. Zelfs wierd het lof in den namiddag vroeger gedaan ‘op dat alle menschen nogh met den dagh naer het lof souden connen naer huys toekeeren’. Nog min plechtig verging het in 1744 ‘ter oorsaecke wederom van de menighvuldighe engelsche soldaeten, die veel menighvuldiger en moetwilliger waeren als de voorgaende jaeren’. Gelijk al de andere, werd de broederschap door keizer Jozef de 2de afgeschaft. De leden kwamen den 26sten in Schrikkelmaand 1786 voor den laatsten keer bijeen.
***
Te Brugge waren er verscheidene Overblijfselen van den H. Carolus Borromaeus. | |
[pagina 169]
| |
In 1618 had Mgr Triest van den cardinaal Fredericus Borromaeus, broeder van den heilige, een kostbaar Overblijfsel bekomen voor het heiligdom, dat men alsdan nevens de kerk van St-Donaas aan het bouwen was. Het was een stukje van eene spongie in het bloed van den heilige gedoopt, en een stukje van eene roode kazuifel. Die Overblijfselen zijn sedert lang verloren. In 1647 verkreeg Brugge een ander Overblijfsel voor de kerk der O.L. Vrouw broeders, waar er ook een genootschap van den heilige ingericht was. Hoort hoe dit Overblijfsel naar Brugge overgebracht werd. De ‘devotie van sijn' Excellencie den Marquis Sfondrati is soo groot gheweest, dat hy tot vermeerderinghe der selver, en verheffinghe vanden Heyligen Carolus Borromaeus besorght heeft weerdighe Overblijfselen vanden selven Heylighen: te weten een spongie ghedopt ende in - ghedroncken met het bloedt vanden heyligen Carolus, ghesloten in cristael, dat hy vanden Doorluchtigsten Caesar Montius, Cardinael vande H. Roomsche kercke en Aerts-Bisschop van Milanen, heeft verkregen’. In 1725 gaf kanonik Foppens aan de hoofdkerk van Sint-Donaas een deelken van de beenderen van den heilige, en een stuksken van zijn priesterhoedje (pileolus). Over het vereeren van die Overblijfselen hebben wij lange gesproken, waar er sprake was van het vieren der achtdaagsche plechtigheid in dezelfde kerk, omstreeks den feestdag van den heilige. Vóór hunne verdrijving door de Fransche omwenteling, bewaarden de Eerweerde Vaders Capucinen een stukje van eene spongie in het bloed gedopt, en een deelken van zijn boetkleed. In O.L. Vrouwe kerke te Brugge waren er ook Overblijfselen - welke weet men niet. Nu is er te Brugge maar een enkel Overblijfsel meer overgebleven, die bewaard wordt in de kerk van Sint-Gillis. *** | |
[pagina 170]
| |
Welke kunstwerken zijn er nog te Brugge, die ons den heilige of eene gebeurtenis uit zijn leven voorstellen? Eerst hebben we twee schilderijen, die van de oude hoofdkerk van St-Donaas voortskomen. De eene hangt in de tegenwoordige hoofdkerk van BruggeGa naar voetnoot(1), en de andere in de kerk van Sint-Gillis. Er is dan nog eene schilderij, in Brugge welgekend onder den naam van ‘Pesteschilderij’, op den hoek van de ‘Poictevynstraat’, in den wandel ‘Pottevyntje’. Verleden jaar werd de schilderij hersteld, maar, jammer genoeg, werden drie heiligen, die op de schilderij verbeeld stonden, vervangen door drie andere, min gekend als beschermers tegen de peste en andere besmettelijke ziekten. De H. Carolus Borromaeus wierd bewaard, maar hij staat afgeschilderd met eene kleedij, die toch die niet is van eenen Cardinaal. Twee houten beelden van den heilige worden te Brugge vereerd: er is een in St-Gillis, door Pieter Houvenaeghel in het begin der verledene eeuw gemaakt. In de H. Walburgakerk is er een borstbeeld, waarschijnlijk van St-Donaaskerk voortskomende. Verleden jaar heeft men, voor den eersten keer sedert lange jaren, het beeld ter vereering uitgesteld op den feestdag van den heilige, en van de jare zal er wederom eene plechtige mis gezongen worden. Eindelijk zijn er glasschilderijen in de hoofdkerk, in St-Gillis, en in de bidsteden van het heilig Bloed en van de Zwarte Zusters.
***
Om te eindigen, geeft de schrijver ons eenige mengelmaren ‘Miscellanées’ over den eeredienst van den heilige in Brugge. | |
[pagina 171]
| |
In 1684 vierde men de honderdste verjaring van de gelukzalige dood van den heilige. Nieuws erover vindt men alleenlijk in twee boekwerkjes, met lofgedichten en zangen, ‘difficiles nugae’ van die tijden. Vroeger werd de heilige ook in de kerk van het Seminarie bijzonderlijk vereerd, te weten op zijnen feestdag. Die de kerk alsdan bezocht, kon eenen vollen aflaat winnen. In 1832 werd er in de kerk van St-Gillis eene broederschap ingesteld, om, door de voorspraak van den H. Carolus Borromaeus, ‘van Gods bermhertigheid te bekomen dat de heerschende ziekte (de cholera) zoude ophouden.’ In 1884 richtte Mgr Faict wettiglijk het werk in der zondagscholen, het genootschap der ‘Medewerkers in den wijngaard des Heeren’, en als bijpatroon werd de H. Carolus Borromaeus aangeduid. Te Brugge ook vindt men nog, bijzonderlijk in de huizen van de arme menschen, vele sanctjes, die vroeger in de scholen uitgedeeld werden. Eene litanie van den heilige vindt men in een boek ‘Schatkist der Litanieën’ en Mgr van Susteren gaf een aflaat van 40 dagen voor dezen, die een zeker gebed lazen.
***
In een bijvoegsel spreekt de schrijver over verscheidene overblijfselen van den heilige, die buiten Brugge vereerd worden, te Leuven, Anderlecht-bij-Brussel, Antwerpen, Luik, in de oude abdij te Orval, en te Langemarck in West-Vlaanderen. We wenschen en we vragen met den schrijver, dat de H. Carolus Borromaeus altijd onze stad en ons land zoude willen vrijwaren van peste en andere kwade en besmettelijke ziekten. L. Ghys. |
|