Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
in al zijn knuisten daar,
weêrstaat al haar geweld
de zwarte perelaar.
Ze koost en kittelt hem
al dingelen en beven,
ze noodt hem meê te doen
in 't aldoorspetterend leven,
en heeter, dag op dag,
haar scherpe schichten schiet,
maar of versteend hij waar,
nog en gevoelt hij 't niet.
En zij houdt aan en streelt
en troetelt hem, en winnen
zoo zal ze, en 't oude vel
krijgt waarlijk warm van binnen
ten langen laatste, en 't piept
een botjen uit den bast,
de zonne stekt zoo zaan
het met heur naalden vast.
Weêrstaan en zou hij niet
die zonnezottigheden;
hij monkelplooit, hij lacht,
het kruipt zijn zwarte leden
van groene botten vol,
en op 'nen zeekren dag
schiet hij, in bloeme en blad,
een bonten schetterlach.
7/5/1901. Caes. Gezelle. |
|