Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
[Nummer 10] | |
Van den VerrekijkerIN deze laatste eeuwen is de sterrenkunde veel vooruitgegaan bij over oude tijden. Dat zijn we vooral verschuldigd aan den verrekijker, waarmede Zon en Maan en dwaalsterren veel beter kunnen beschouwd en onderzocht worden, en die ontelbare nieuwe vaste sterren heeft doen ontdekken. Sommigen schrijven de allereerste uitvinding der verrekijkers toe aan Roger Bacon, een Franciscaan uit de XIIIde eeuw, en anderen aan J.-B. Porta, die leefde op het einde der XVIde eeuw. Doch dat is niet zeer waarschijnlijk, aangezien hunne werktuigen zouden moeten verspreid geweest zijn en bekend staanGa naar voetnoot(1). Volgens eene overlevering die bij de Nederlanders, onze stamgenooten, in omloop is en het waarschijnlijkst voorkomt, zouden we de eigentlijke uitvinding der sterrekijkers | |
[pagina 146]
| |
aan Zacharias Jansen, of beter aan zijne kinderen verschuldigd zijn. Ten jare 1590 - zoo luidt die overlevering - hielden de kinderen van Zacharias Jansen, een brilslijper van Middelburg, in Zeeland, toevallig twee brilglazen, het één hol en 't ander bol, op eenigen afstand achter elkander, en keken er door. Welnu, ze zagen met verbaasdheid dat het haantje van den kerktoren veel grooter scheen als gewoonlijk, en dat het zoo nabij gekomen was. Ze gingen 't aan hunnen vader vertellen, die ook door de glazen keek, en ondervond dat zijne kinders waarheid spraken. Nadenkende, zette de brilslijper twee zulke glazen vast, op eenigen afstand van elkander, en met te zoeken en te zinnen kwam hij ertoe, dat hij zijn glazen op de twee uiteinden van kleine buisjes stak. De verrekijker of zienbuis was uitgevonden. De eerste werden aan vorst Maurits van Holland en aan graaf Albrecht van Oostenrijk aangeboden, met het gedacht dat ze wel zouden kunnen dienstig zijn voor den oorlog, om den vijand van verre te bespieden. Zekere Hans Lippershey, die ook te Middelburg woonachtig was, kreeg welhaast kennis van die wondere zienroeren, maakte ze in het geheim na, verbeterde ze eenigszins, en mocht, op zijne aanvrage van 2den October 1608, de eerste bestellingen doen voor den lande. 't Is zeker om die reden dat hij door velen voor den uitvinder der verrekijkers gehouden wordt. Den 17den October van hetzelfde jaar 1608, vroeg zekere Jacob Metius of Metzu vergunning aan de ‘Staten generaal’ van Holland, om hij alleen verrekijkers te mogen maken volgens zijn stelsel. Alzoo wordt ook Metzu als uitvinder aangezienGa naar voetnoot(1). Alhoewel Lippershey beloven moest ‘gheen sulcke instrumenten meer te maken zonder consente van de | |
[pagina 147]
| |
Heeren Staten,’ toch werden ze nagemaakt, zoo ge ziet, en de Nederlanders bleven zelfs niet lang de eenigsten om zulke werktuigen op te zetten: van het volgende jaar af waren ze reeds gekend in verscheidene landen. Om maar een voorbeeld aan te halen, aan kardinaal Borghese, te Rome, werd er een toegezonden uit VlaanderenGa naar voetnoot(1). Een Romeling, Cesi bij name, was de eerste die de verrekijkers doopte met den Griekschen naam telescopium. Te dien tijde immers was het al Grieksch en Latijn dat de klokke sloeg, bij zooverre dat ook de geslachtsnamen in een Latijnsch kleed gestoken of zelfs in het Latijn overgesteld werden. De bekende sterrekundige Galileï, van Pisa, in Italië, heeft den verrekijker verbeterd, bijzonderlijk met hem tweeledig te maken en voor de twee oogen gebruikbaar (fr. jumelles, d.i. tweekijker). Hij was ook de eerste die den verrekijker gebruikte om den sterrenhemel te beschouwen: in 1610 gaf hij reeds zijn talrijke waarnemingen in het licht. Ze liepen over de bergen der Maan, de wachters van de dwaalsterren en de vlekken der Zon. De geleerde Descartes, van Frankrijk, die in 1637 zijne Verhandeling over de Straalbreking uitgaf, heeft meer nut uit de verrekijkers getrokken dan hij er verbeteringen aan gedaan heeft. Kepler, een Wurtemberger, heeft den eersten waren ‘sterrekijker’ verveerdigd, die zijnen naam draagt. Het oogglas, zoowel als het eindglas, is eene dubbelholle lens, in plaats van dubbelbol te zijnGa naar voetnoot(2), zoodat alle voorwerpen, die erdoor gezien worden, omgekeerd verschijnen; hetgeen niet miskomt voor de sterren. Ten huidigen dage is Kepler's sterrekijker, door bijvoeging van glazen, nochtans ook geschikt om aardsche voorwerpen te laten bezichtigen. | |
[pagina 148]
| |
Naderhand zijn die werktuigen dikwijls veranderd, vergroot en verbeterd geworden. Hunne volmaaktheid hangt niet meest van hunne grootte af, maar wel van de effenheid, netheid en doorschijnigheid der glazen; want glazen die de voorwerpen veel vergrooten, zijn dikwijls duisterachtig en als beneveld, en hunne kleine vlekjes worden ook groote plekken, zoodat de afbeeldingen er maar onduidelijk of gedeeltelijk doorkomen. Daar worden verrekijkers gevonden die de voorwerpen 1000 maal, 1500 maal, 2000 maal en zelfs nog meer vergrooten. De laatst gemaakte reuzenkijker is deze die op den toogdag van Parijs te zien was: hij trekt de Maan, die 75,000 uren verre is, op 60 (?) uren afstand. Hij is aangeboden geweest aan Z.H. den Paus, die 100,000 frank besteedt om hem te doen zetten op de sterrewacht van 't Vatikaan. Immers zulke groote werktuigen moeten op kloeke grondvesten staan, en zoodanig geschikt worden dat ze naar alle richtingen beweegbaar zijn. De wijze uiteendoen waarop de verrekijkers werken, zou voorafgaande begrippen van gezichtkunde vragen, die we hier niet wel kunnen voorstellen noch herinneren; doch uit het voorgaande kan men begrijpen, dat de verrekijkers hoofdzakelijk uit twee of meer lenzen bestaan, waarvan de eene, die tenden de buis vastzit, de lichtstralen ontvangt; en de tweede, waardoor men kijkt, het ontvangen beeld vergroot, door het verspreiden der lichtstralen, zooals het gaat als iemand voor een hollen spiegel staat: zijn wezen komt hem ook merkelijk vergroot voor. D.L. |
|