Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[Nummer 9] | |
Ongeboekte rijmreken van Guido GezelleOP het ouderlijk kasteel van de Vrijheeren van Caloen, te Lophem bij Brugge, prijken in de ruime ontvangzaal verscheidene wandschilderingen, door Martin, een Duitschman, omstreeks 1870 geschilderd, en onderaan met rijmreken van Guido Gezelle toegelicht. Met een waar genoegen spreken de weledele bewoners u nog van de aangename stonden die ze genieten mochten, als 't gebeurde dat Guido Gezelle zaliger, alleen of met andere Vlaamsche vrienden, hun een bezoek kwam brengen. Tijdens zulk een bezoek werden bedoelde rijmreken gemaakt. Gezelle was gezeten voor het voltooide schilderwerk, dat middeleeuwsche gebeurtenissen uit Vlaanderen's geschiedenis voorstelt. Hij beschouwde aandachtig het kunstgewrocht, en zette 't over in rijmreken van middeleeuwschen trant, op eene strook papier die hij op zijn knie liet rusten. | |
[pagina 130]
| |
I.Het eerste schilderstuk bevat twee afdeelingen, die beide het vredestichtend optreden voorstellen van Sint Arnold van Tieghem, in de XIde eeuw. a/ De toenmalige graaf van Vlaanderen, Robbrecht de Vries, wilde iemand naar zijnen zin tot bisschop bij de Morinen. Daartegen kwam het volk in verzet. Robbrecht liet zijne tegenstanders in de gevangenis werpen of in ballingschap zenden. Paus Gregorius de VIIde zocht den graaf tot genade over te halen en hem zijn ongelijk te doen verstaan. Doch niemand dorst het wagen om aan Robbrecht den brief van Zijn Heiligheid te overhandigen; niemand tenzij Arnold.Ga naar voetnoot(1) Op de eerste afdeeling nu van het eerste schilderstuk ziet ge Arnold den brief van den Paus aan den graaf bestellen. De hovelingen zien verbaasd om Arnold's stoutmoedigheid. Maar, tegen hunne verwachting, komt Robbrecht tot inkeer en schenkt genade. b/ Doch ook elders wilde Arnold den vrede bewerken. Over gansch Vlaanderen immers hoorde men dagelijks van oneenigheid, twist en bloedvergieten. Op de tweede afdeeling van het eerste schilderstuk staat Sint Arnold op den spreekstoel, en wakkert grooten en kleinen aan om alle veete te laten varen, zooals 't gekerstende lieden betaamt. Hered van Ghistel, Volkhard, Wouter van OudenburgGa naar voetnoot(2) e.a. weerstonden eerst aan Arnold's vermanend woord. Later nochtans kwamen ze tot betere gevoelens. Onder het tweedeelig schilderstuk staan nu de volgende rijmreken van G. Gezelle: Toen men duizend achtig ende zeven
las ten incarnatioene geschreven,
zoo was Sint Arnoud, in dit land,
een vroom bisschop ende sant.
| |
[pagina 131]
| |
Sint Gregoris, ter zelver tijd,
Zat te Roomen, paus gewijd.
Hij zond Arnoud met brieven, die hij
Robrecht den grave zoude geven vrij.
Arnoud sprak, in 's pausen name:
Zij-dijGa naar voetnoot(1) sterk ende ten krijg bekwame,
God is sterker, die alle lieden
Kwam zijnen peis ende vrede bieden,
Met zijnen bloede gekocht dierbaer.
Vrede zul-dij houden voorwaer,
Om Gods wille, ende zult laten
Groot ende kleen Gods vrede baten.
Hered van Ghistele ging gestoord,
Met Woutere van Oudenburg ende Volkart voort.
Robrecht sprak: dit woord van vrede
Wil ik hooren met ootmoedighede.
| |
II.De tweede schildering verbeeldt het leger der kruisvaarders voor de heilige stad Jeruzalem in 1099. Daaronder waren duizenden Vlamingen. Graaf en edelen en kerels en laten waren te zamen naar het Oosten getrokken. De godsdienst versterkte tusschen hen de innigste vredebanden: Twist en tweedracht zijn verleden:
Kerstene lieden hebben vrede.
Edel ende onedel bloed,
In Gods aenschijn even goed,
Trekken in den Oost, te samen.
Daer lag, kerstenhede tot schamen,
't Graf onteerd, daer God inne lag.
Pieter, die dat wist ende zag, -
Een eremijt van vromen leven, -
Kwam daer wete ende ken van geven
| |
[pagina 132]
| |
Dezen landen. Godevaert
Met heer Robrecht, t' eender vaert,
Die van Vlanderen was de grave,
Trekken op. Met zijnen stave
Volgt de kerel, volgt de laet;
Elk ten grave Christi gaet
Om der vrijheid wille. Elk wijst
't Zonnelicht den weg, dat rijst;
Ende zij voeren, strijdender handen,
Vrijheid in onvrije landen.
| |
III.In 1150 bestelde Diederik van Elzaten, graaf van Vlaanderen, het eerbiedweerdig overblijfsel van het Heilig Bloed in de handen der brugsche geestelijkheid:
Dieryk, zoo men zeyde, van den Elsas,
Die dezer landen grave was,
Trok ten stryde, ende in menigen slag
Won Jerusalem den vryen dag.
Wat kon hem baten geld ende landen:
Bloed wilde hij voor bloed ontvangen;
Christi Bloed, dat ons kocht vrij,
Voor den vrijen bloede begeerde hij,
Dat gestort was in den Oosten.
Daermede zon hy in Vlanderen troosten
Menige moeder, menig kind,
Menige vrouwe, droefgezind
Om die gingen, ende niet en keerden.
De edele grave kwam vol eeren
Bruggewaerd. En de dierbare schat
Rust t' sinte Baselis, in der stad.
| |
IV.Te Wijnendale speelt en zingt Christiaan, de minnezanger, voor den graaf en de gravin van Vlaanderen, en voor andere beroemde en hooggezeten mannen: Te Wynendale, der vrienden stede,
Bloeit de blijdschap en de vrede.
| |
[pagina 133]
| |
Philips van den Elsas daer,
Met zijn weerdig wederpaer
Vrouw Lisbetten van Vermandoyen,
Luistert naar Christiaen van der Troyen,
Zingende Sint graelen gedichte,
Daer de Sarasijn vooren zwichtte.
Van der Dunen heer Elias
Dan prelaet ende leeraer was.
Roel van Brugge der sterren wegen
Wiste te wijzen met zekerheden.
Ende 't licht uit den oost verscheen
Op onze steden algemeen.
Kleen ende groot in Christi name
Wierden het erfdeel Gods bekwame.
| |
V.Daarna komen de zinnebeelden van de vier zedelijke deugden: Voorzichtigheid, Rechtveerdigheid, Sterkte en Matigheid. Die zinnebeelden verduidelijkt Gezelle volgenderwijze:
De Voorzichtigheid:
Weest voorzichtig, wijs ende vroede.
Dat u de wijsheid Gods behoede.
Zijt serpenten in den raed
Ende duiven in simpeler daed.
De Rechtveerdigheid:
Raer dat is rechtveerdighede
Ende in als gelijke zede:
Met der maten dat gij meet
Wordt u gemeten; dat niet vergeet.
De Sterkte:
Sterk is God alleen. Den vromen
Zal Gods sterkte ter hulpe komen.
Staet, ende viel het al rondom,
Blijft gestadig, ende vrom.
| |
[pagina 134]
| |
De Matigheid:
Mate komt te aller tijd te staden,
Matig zijt in al uwe paden,
Matig in vreugden, in jolijt,
Matig in winsten ende in strijd.
| |
VI.Boven den grooten heerd staan vier beeldengroepen, waardoor de weledele en vrome bewoners van het kasteel hunne schutsheiligen, den H. Carolus Borromeus en de H. Savina, hebben willen vereeren. Den H. Carolus zien we als kind, als kerkvoogd, als moedige verzorger der pestlijdenden, en eindelijk als vereerder der overblijfselen van de H. Savina, die, zij ook, vol eerbied was voor de overblijfselen der heiligen: Hij doet, na Jesu beeld,
Als kind Gods werk, en speelt
Zóó, dat Gods grooten man
Geen kleinheid duiken kan.
Aartsbisschop, Cardinaal
Maakt hem des Pausen taal:
Hij doet om 's hemels wil
Zijn ootmoed zwijgen stil.
De peste en vreest hij niet
Die hij rondom hem ziet,
Omdat hij draagt en geeft
Hem, door wien alles leeft.
Savina, edelvrouw,
De reliquien getrouw,
Heeft hem vereeren zien
Hare eigen reliquien.
L. Gh. |
|