Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
SteêkruisenVLEKKEN en steden hebben hier en daar, nog in onze agen, kruisen staan op 't gescheed van de gemeente of van het ‘dorp’. Waarom wierden die kruisen daar gesteld? Sommige als beêvaartsbeelden; of tot 't herdenken eener gebeurtenisse; maar sommige misschien wel ook uit een andere reden: te weten als vrijheidsteekens. R. Schröder, hgl. te Heidelberg, is een van dezen die staande houden dat de oorsprong der middeleeuwsche nieuwe steden ligt in 't bestaan en in 't uitzetten van Marktstand en Marktrecht. En, zegt hij op bl. 590 en vg. van zijn deugdelijk werk ‘Lehrbuch der Deutschen Rechtsgeschichte’ (gedrukt te Leipzig in 1889), reeds van in den tijd der Franken was het Marktkruis het kenteeken geweest van koninklijke Marktvreê. Het wierd opgericht in den beginne voor aleen de dagen van de Markt; maar allengskens bleef het staan heel 't jaar door, en ontwierd tot het kenmerk niet enkel van een vrije markt, maar van een vrij oord. Zoo in de XIIe eeuwe staat het reeds en blijft het staan op vele marktruimten van fransche en duitsche steên. In Noord-Duitschland echter 'n gebeurt het niet zelden dat sedert de XIVe eeuwe, die statige kruisbeelden uit den weg moesten voor andere: te weten Roelandsbeelden, waarin de overleveringe ook altijd den stadsvrijdom zag. - Naar men verstaat, De Potter, in zijn boeken over ‘Gent’ I op bl. 516, 'n slaat er misschien dus niet verre nevens, als hij meent dat Klokke Roelandt in 1314 opgemaakt, aldus gedoopt wierd, ter indachtigheid van den grooten held der ridderzangenGa naar voetnoot(1). - Ondertusschen was nu bijna overal het stadkruis, nog al veel met ('s konings) handschoe daaraan, het ‘vrijheidsteeken’ de ‘vrijheid’, het stadsbeeld geworden. En wat behield men om de vrije markten aan te duiden? | |
[pagina 125]
| |
Welaan daartoe was men allengskens begost staken te bezigen met gewisse toekens op: dat is, met vane of hoed, of stroowisch of zweerd of schild. Die waren al, zegt hgl. G. Blondel van Lyon, evenveel zinnebeelden van den koning, en ook allemaal borgen zijner beschermschap. (Vgl. zijne Étude sur la polit. de l'Emp. Fréd. II, 1892, op bl. 284 en vg. Hij volgt ten anderen geheel en gaar Schröder in.) 'n Zou men geen spoor van zulke verzinnebeeldinge mogen gaan zoeken, in de gebeurtenisse die Fr. von Schiller voorenstelt in zijnen Wilhelm Teil? Daar komen in 't derde tooneel van 't vierde bedrijf, Gessler's mannen op met een stake mee, en daarop eenen hoed. ‘So ist's der Hut von Oesterreich’, zegt iemand; ‘ich sah ihn hangen über dein Thron, wo man die Lehen giebt’. De mast wordt gerecht: 't volk zal den hoed vereeren... - En wij, menschen van heden die dat lezen, we glimlachen eens bij dat zien, en zeggen: ‘Hoe was 't mogelijk voor Gessler zulk een zot dingen uit le denken: immers met Oostenrijk te verbeelden door eenen hoed! - ... Zij echter, de menschen uit het stuk, lachen ook; doch niet omdat Oostenrijk of de Landvoogd door den hoed verzinnebeeld wordt, maar omdat de uitklinker gezeid heeft: ‘Dem Hut soll gleiche Ehre, wie ihm [den Landvogt] selbst geschehn’... Want hoort daarop de tongen gaan: ‘Wir'nen Hut verehren!... Wir unsre kniee beugen einem Hut!... Wär's noch die keiserliche Kron!’ Nu! 't ware nog te zien in hoeverre Schiller daarin de geschiedenisse volgt, en in hoeverre hij Gessler bespottelijk wilt maken. Hoe men deze laatste grap ook versta, toch is 't algemeen aangenomen wat Schröder in 't algemeene zegt, en wat hij degelijk bewijst op gronden in bovengemelden boek aangewezen. Het eenige waarin niet allen hem toe 'n geven, is dat ‘de verwandelinge van 't marktkruis tot stadkruis’ een stavinge is van de daad, dat de middeleeuwsche nieuwe steden uit het vroegere marktwezen ontstaan zijn. | |
[pagina 126]
| |
Alzoo komt het dat H. Pirenne hem daarin bedektelijk tegenspreekt. Pirenne trouwens leeraart dat de steden hunnen oorsprong niet aan de markten te danken 'n hebben; maar liever aan de vroegere eigenaardige en uitsluitende koopmansvrede; welke vrede de samenscholende handelaars uit den bangen tijd der IXe, Xe, XIe en XIIe eeuwe vandoen hadden, en van den vorst verkregen. De latere steêkruisen kwamen dus uit de vroegere vreêkruisen (vgl. zijnen geleerden opstel ‘l'Origine des constitutions urbaines au moyen-âge in Revue historique, 1895, bd. lvii, op bl. 301). Hij gaat ten anderen uit van 't zeggen van J. Flach (in zijn prachtig werk Les origines de l'anc. France, 1893, bd. II, op bl. 183 en vg.). Deze bespreekt te dien oorde een bijzonder slag van steden: de ‘salvaterrae’ (sauvetés); daar of daar lijk schuilsteden. Hij toont hoe deze vrijburchten verweerd en beschut wierden door de geestelijke en wereldlijke macht. De geestelijke macht onder ander zette daartoe op de reeningen der stad (gewoonlijk vier) kruisboomen, en riep banvloeken uit tegen al die binnen die beelden, binnen dit ‘vrye van de stad’ onwettig geweld gingen plegen. A an die handelinge volgen bij Flach twee voorbeelden uit het begin der XIIe eeuw, waar duidelijk sprake is niet van Markt- doch van volksvrede. Wij voegen erbij dat nochtans daar bij hem enkel zake is van één slag van steden, en uit maar één geweste: namelijk uit Zuid-Frankrijk. Dan, keuze is koop. De steden mogen ontsprongen zijn gelijk ze willen uit koopdagen of vreden. Alleszins aanveerden al de geschiedboekers dat minstens in de XIIIe en XIVe eeuwe allentom kruisen stonden in dorp en stad die in dien tijd toch als vrijwetsbeelden dienden. 't Ware 't achterhalen weerd hoe of nu in Vlaanderen vele nog bestaande hoek- of gehuchtekruisen opgekomen zijn; b.v. te Rousselaere, te Gheluwe en nog elders, alsmede of er daar ook vrijheidskruisen tusschen nestelen; | |
[pagina 127]
| |
zooals het ten anderen heel zeker 't geval was b.v. voor Yper (vgl. Warnk.-Gheld. Histoire de Flandre, II, 230), voor Eecloo (vgl. zijne keure van 1240 in Warnk., Fland. Staats- und Rechtsgesch., II, 2, bl. 203), en voor Mude (vgl. de keure van 1241 in Warnk. aldaar, op bl. 60). Misschien stond er ook een te Coxide (vgl. Warnk. aldaar op bl. 93). Vele menschen heeten nog Vercruysse. Ze woonden der misschien bij. H. Van Houcke |
|