naar huis en vertelde aan zijne vrouwe hoe dat Jesus zijne uitnoodiging aanveerd hadde en geknikt.
‘Gauw,’ riep hij, ‘laat ons zeere ons huis kuischen en schuren en witten: de koning der koningen komt onder ons dak’, en hij weende van blijdschap.
Geheel den avond en den helft van den nacht wierd er in dat huizeken gefrot en gewreven, en 's morgens blonk en glinsterde al dat blinken kon en de muren waren zoo wit als sneeuw. 't Wierd noene, en 't tafelke was gedekt en het eten was gereed, zij waren in de zoete, in de hemelsche afwachtinge.
Daar trok iemand aan het klinksnoer, en een oude, stokoude arme man, geheel gestopen en gebogen, stak zijn hoofd binnen en vroeg eene almoes om Gods wille.
- ‘Mijn goede man,’ zei de vrouwe, ‘wij en hebben niet veel, maar gij zult toch iets hebben, ik zal u mijn deel geven en liever dezen noen niets eten. Kom binnen.’
De ouderling, met zijn lang zilveren haar en schoonen witten baard, sukkelde binnen en liet hem al zuchten op eenen aangeboden stoel nedervallen. De vrouw ging naar den pot, sneed eene goede schelle vleesch af, en met eene dikke sneê brood erbij bediende zij den grijsaard.
Deze aanveerdde en bedankte met ongewone beleefdheid en zei: ‘God zegene dit huis en zijne bewoners om hunne goedjonstigheid’ en hij vertrok.
Ja maar, 't wierd één, twee, en 't gerochte avond, en Onze Lieve Heer en kwam niet op. De arme man, over van verdriet, en kon het niet meer herden; hij liep naar het kappelleken en vroeg waarom de goede Jesus niet gekomen was, dat het eten nog altijd gereed stond en dat niemand en dorst noch en wilde eten totdat Hij daar was.
- ‘Eet maar smakelijk, brave man,’ sprak het beeld, ‘ik heb t' uwent geweest, gij hebt mij wel ontvangen en ik heb u en uw huis gezegend.’
Over van blijdschap kwam hij weder thuis en vertelde aan zijne vrouwe wat Jesus hem gezeid hadde, en dat die oude man niemand anders was als Onze Lieve Heer zelve.
Of zij gelukkig waren, die brave menschen, dat kunt gij