Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver 't woord ‘Sina’
| |
[pagina 88]
| |
In bovengemeld woordenboek ‘A. syllabic dictionary... by Williams - lezen wij op ons woord Ts'in - “een slach van rijs”. Zoo hiet een leenvorstschap dat ontstond “met Fei-tsz” 897 v. Chs, in Shensi en Kan-suh, onder den 1sten keizer van Sina.’ Alle bijzonderheden en gissingen daargelaten is het alleszins aanveerd en geboekt dat Ts'in eene vorstschap was wier koningen beheer hadden in Shen-si en Ken-soe, d.w.z. in den uitersten Westkant van het Rijk, en dit minstens van af 900 jaren vóór Chs; en die zelfde Ts'in zouden later de 4de heerschap der Sinlandsche keizers geworden zijn. Dit Ts'inland was ook het eerste rijksbedde der ‘100 Huisgezinnen’ uit het Westen ontweken. Daar hadden ze hunne eerste zate, en daar stond de eerste hoofdstad van 't keizerrijk, te weten: Si-ngen-foe. Deze is eene stad van 't huidig Shen-si, over drie vier eeuwen nog de bijzonderste achter PekingGa naar voetnoot(1). Si-ngen-foe wordt ook, op zijn Persch, Khamdan genoemdGa naar voetnoot(2), wat eens te meer bewijst dat de Persen zoo vreemd niet en waren voor de Sinenhoofdstad. Wonder schijnt het dat de Westerlingen hunne Oostersche geburen Tsinen geheeten hebben, terwijl dezen den zelfden name gaven aan de Westersche volkeren. Inderdaad, in 't begin van 't Christen tijdvak hebben Sinen, Inden en Persen een zelfde land ‘Ta-ts'in’ ‘Mahatsina’ ‘Tsinestan’ geheeten, d.w.z. ta in 't Sinlandsch - in 't Sanskrietsch Maha = groot, het groot Ts'inland, een land dat naar hun zeggen uitstrekte van af den Tijgerstroom tot in 't diepste van de huidige Sinlandsgouwe | |
[pagina 89]
| |
Ken-soe, te weten die streke waarin vroeger het Ts'invorstendom tot stand kwam. De gedenksteen van Si-ngen-foe - in 781 na O.H. opgericht en handelende over het toenmalig bestaan van 't Christendom in Sina - meldt ons ‘dat het ware Licht, het ware geloof uit Ta-ts'in derrewaarts kwam, dat een priester uit het koninkrijk Ta-ts'in den keizer kwam groeten’ enz... en wij meenen dat de Sinen door dit Ta-ts'in verstonden, niet alleenlijk het Roomsch keizerrijk, volgens E.H. Huc, ‘l'Empire Chinois’ Tome I, bl. 382, - noch enkel het Oud Persch keizerrijk, maar het Westland in 't algemeen, te weten: het Persenland, de Syriërs, de Kaldeeuwen, Grieken, Roomelingen, enz..., al dezen met wie zij in handelsbetrekkinge stonden. Duidelijk is het ook dat de Sinen door de Grieken en Roomelingen wel gekend waren vooral om hunnen handel in de zijde: immers zij noemden ook de Sinaliên ‘Seres’ en hun land ‘Serica’ d.w.z. Zijde verkoopers en Zijdeland; volgens Gesenius bl. 950: ‘a voce Coreenci “Ser”: bombyx, Sinice “See(r)”Ga naar voetnoot(1), Graece σηρ, quod per Scythiam et Armeniam ad Graecos pervenisse videtur.’ Uit de voorgaande beschouwingen meenen wij te mogen besluiten, dat, - alhoewel het Sinvolk en vooral het woord ‘Sina’ den Inden al vroeg moesten bekend staan, getuigens menige Sanskrietsche boekstavinge, - die name tot ons veeleer al Persenland, en was het insgelijks aldoor Indenland, dan toch gewis al het vaste land moet overgekomen zijn; noch dat men daartoe in Europa de Portugaalsche zeevaarders en moest afwachten! Hieruit ook beginnen wij duidelijker te zien hoe en wanneer die name Sina of Tsin ontstaan is, en in hoeverre zij wel gelijk hebben die in het Sinim van Isaïas het groot Sinarijk willen herkennen. Gewis was het echt Sinlandsch keizerrijk, waar en gelijk het nu gevestigd is, ten tijde van Isaïas nog verre te zoeken; sinds lange echter bestond | |
[pagina 90]
| |
het Ts'in-volk, dat later zegevierend over de andere stammen dier streke het alleenheerschap verkregen heeft, maar wiens name vóórdien mogelijks, als algemeene benaminge voor al de volkstammen van het Geluw Diet door de Westerlingen gebruikt wierd. Zoo ook zeggen we Vlaamsch en Vlaanderen voor Dietsch en Dietschland. Alfred von Gutschmid, aangehaald door Keil en Delitzsch, Isaïas XLIX, 12, spreekt in dezer voege: ‘De gewoonlijkste wijze waarop een volk of land bij andere volkeren zijne benaminge krijgt, is, dat dezen den name van het hun dichtst gelegen deel op het gansche land overdragen. De belangrijkste nu, en meest westersche landschap van Sina is Tsin-land; van af 897 tot 206 vóór Chs, was het de zate van een eigen vorstendom, dat ten langen laatste het alleenheerschap over Sina verwierf.’ Dit schijnt ons wel en wijs gesproken. Ingezien het Tshinvolk, een der grootste wortels waaruit de boom van 't Sinlandsche keizerrijk gewassen is, gansch het Westerdeel besloeg van de streke door die eerste volkstammen bewoond, ingezien dit zelfste Tshinvolk daar henen overgewandeld en daarop verblijvende was, reeds bijna 200 jaar vóór dat Isaïas ‘Sinim’ opgeboekt heeft (750 tot 700 jaar vóór Chs), ingezien andere redens hierboven vermeld, meenen wij te mogen vaststellen, dat het Sinim van Isaïas, het Tsinestan der Persen of Maha Tsina der Hindoes, bij de Sinen Tats'in, al één en denzelfsten oorsprong hebben als Sina, dat dit laatste woord door de Inden welja, maar eerst en vooral op vasteland, rechtaf door de Persen tot ons gekomen is, als zijnde aanvankelijk de name van eenen volkstam Ts'in. Aldus ware de name ouder dan het keizerrijk dat hem draagt, en den Westerlingen bekend lange vóór 't ontstaan van ditzelfde keizeirijk. En nu ten slotte, hoe dien name Ts'in ot China in 't Dietsch vertaald? Is het Tshinland, Tshinlanders, Tsinen, Tsina, Sina, Sinen? En Sinsch of Sinlandsch voor Sineesch?? Dit late ik over aan meer bevoegde mannen, | |
[pagina 91]
| |
waaronder onzen achtbaren heer Jan Craeynest, die beter zullen weten in hoeverre 't gebruik van reeds bestaande namen tot burgerrecht kan gelden, of hoe die namen te vervangen zijn.
Vanden Woude. |
|