Biekorf. Jaargang 12(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De oude Werker SPIJTS 't moordend tijdgeweld van tweemaal veertig jaren die d'hardgehanden held door hert en aadren varen, daar slaaft nog, zoo hij vroeger plocht, de grijze man schier doodgewrocht. Verkleumd, verarbeid, stram en stijf is hem het eertijds machtig lijf; verbot, verbald, vol knokkigheden zijn hem de zwart vergronde leden, en nog... is 't werk niet opgezeid, noch 't hoofd niet in den schoot geleid! De bijle in d'oude vuist gekneld, zelf ongesnoeid en ongeveld, nog klieft hij deftig, zonder schroomen, het harde bul der harde boomen, en gadert nog, met jonge vlijt, den mutsaard voor den wintertijd. Geen mensch ooit doet hij zijn beklag, noch spreekt van ouderdom, noch zorgen, maar werkt en slaaft den grondigen dag, en denkt niet op den dag van morgen. Hij bidt en eet zijn bete brood en vraagt niet meer tot aan zijn dood. [pagina 92] [p. 92] Bezijden aan den stillen heerd bewaart hij, vrij en ongedeerd, den ouden zetel toegevouwen voor zieken en voor vrouwen... Want schamen zou hem de oude man, zoo lang te stoel hij rusten kan. Gestolen zijn hem jaar op jaar, ik hoor 't hem nog vermonden, en vrouw en kindren allegaar. God sloeg hem diepe wonden. Doch sedert kwam geen enkle stond, daar hij in God geen troost en vond. Zoo leeft en weeft hij gansch alleen jaar uit jaar in; en al zijn dagen zijn uit het zelfde stuk gesneên. Waarom, zou hij verandring vragen? Hij kout en klapt met boom en plant en werkt al monklen op zijn land. Één dag verbeidt den ouden man, dat hoofd en hert hem zal begeven, de werker niet meer werken kan. Wie zal hem oost en troost dan geven? Naar d'eeuwige rust op d'hemelbaan, ach! vindt hem God nog werkend staan. Horand. Vorige Volgende