Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Over 't woord ‘Sina’
| |
[pagina 72]
| |
westen afgezakt zijn. Volgens de HarlezGa naar voetnoot(1), gewezen leeraar van Oostersche talen en wetenschappen aan het, hoogere leergesticht van Leuven, ‘moest hunne eerste zate gelegen zijn op den Oxusstroom, bij de Akadiërs, van wie zij menige kennisse zouden geërfd hebben, zooals hun boekstaafwezen, en andere volkswetenschappen, zonder daarom aard, godsdienst of beschaving in 't algemeen aan dit volk verschuldigd te zijn. In 't begin der 26e eeuwe vóór O.H. vinden wij die volkstammen, nu Sinen geheeten, gelegen langs beide oevers van den Hwang-he of Geluwen Stroom, waar zij naderhand een rijk gevormd hebben dat al vroeg eene groote macht en verre beschaving won onder al de volkeren van dit uiterst Oosten.’ Men hoeve dus wel te bedenken dat de eerste stammen die later het Sinendiet zullen uitmaken, geenszins de eerste waren om het Oostelijk gedeelte van Asia te bewonen, noch dat ze bij hun aankomen, van eersten af heer en baas gespeeld hebben in gansch die landstreke die later en nu onder 's keizersgebied gelegen is. Hun eerste grond lag niet ten Zuiden maar wel ten Noord-Westen van 't huidig eigentlijk Sina, en wordt door de Harlez (ibidem) volgender wijze begrensd: ten Noorden raakte hun rijk aan de Hobi-woestijne van Mogol, en strekte Westwaarts uit tot dichte bij de Caspische zee; ten Zuiden benam het gansch het brongewest van den Geluwen Stroom en liep zoo voort tot tegen dezes eerste zeegat (eenige uren bezuiden de hedendaagsche mondinge), dat is bijgevolg tusschen den 38sten en 33sten breedtekerf van den aardbol. Van beide zijden des Blauwen Strooms of Iang-tse-tjang, van af 't middelland tot in 't Oosten, en leeger nog langs de zee, was een uitgestrekt land in 't bezit gebleven van de eerste bewoners die de Sinvolkeren op de oevers der twee groote stroomen vorengegaan waren. | |
[pagina 73]
| |
Deze volksstammen waren veel min beschaafd dan de uitwijkelingen uit Hoog-Asia, door wie ze voor ‘Men’ of ‘Barbaren’ aanschouwd wierden. Ze spraken meestal eene tale den Sinen onbekend en waren grof en wild in godsdienst, zeden en gebruiken. Tot hier volgen wij de Harlez, en wij voegen erbij tot stavinge dat heden nog in 't Zuiden van Sina, slechts half onderworpene volksstammen, leven die de ‘Men-tse’ heeten en de afstammelingen van de vroegere Mengeslachten moeten zijn. Dit wordt ons in 't volgende gestaafd: Vgl. A syllabic dictionary of the Chin. Lang., by S. Wells Williams, Shanghai, Americ. presbyt. mission press. 1874. - ‘Man (“men”) = bet. naar de Sin. boekstavinge: eene groote drake in 't Zuiden’; zoo hieten de wilde zuidersche volksstammen.... Man-tse (zelfde woord men, en tse = zoon, afstammeling). Zoo heeten nog hedendaagsche Zuidersche volksstammen die aan 't keizerrijk tol betalen maar eenigszins onafhankelijk gebleven zijn.’ Zóó was dus de toestand in Oost-Asia tot onder het heerschap der Ts'in-vorsten, en hieruit kunnen wij genoeg besluiten dat de Hindoes alsdan geenszins de naaste geburen 'n waren der echte volksstammen van het Ts'inverbond, noch met hen in betrekkinge 'n stonden; dat, wel integendeel, die volkeren, bij hunne verwandelinge uit het Westen, in kennisse moeten gestaan hebben met de Persen, en nog na hun ontwijken, met dezen hunne naaste geburen in handelsbetrekkinge leefden. Dit zij gezeid voor de eerste zate der volkeren die de grondvesten van 't keizerrijk zullen leggen. Hoe nu eigentlijk die eerste volkeren geheeten, die leden van het keizerlijk verbond, vóór dat de Ts'in er aan 't hoofd van stonden? De eerste keizers of overvorsten noemden hunne onderdanen Pak- of Bak-Sing, dat anders niet en is dan Pe-Sing: de 100 huisgezinnen; of nog Wen-SingGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 74]
| |
de 10000, d.w.z. de menigte huisgezinnen, al de huisgezinnen, ook Li-Min = ongeteld volk, ontelbaar volk. Laterhand - en alzoo boekt het Koeng-foe-tse of Confucius, de Sinsche geleerde in 551 vóór Chs geboren - hieten die volkeren hun land Sja waardoor zij het van dit der Wilden of Men wisten te onderscheiden. Daar hebt ge nu al Pe-Sing en SjaGa naar voetnoot(1). Maar waar blijft het woord Sina?
('t Vervolgt) |
|