Aardige tweeslachtigheid.
OVERTIJD in Brugge hoorde ik zeggen over eenen zielenherder die ten uitersten best Gods huis bezorgde: ‘Onze Paster zit overal achter; ze ontzien hem: hij ziet 't minste stofken op stoel of bank... hij is man en vrouwe in zijn kerke!’
Men zei dus van hem dat hij man was: omdat hij stevig het gezag dat den man toekomt handhaafde; en men zei van hem dat hij vrouwe was, omdat hij zijn kerke onderhield zoo zorgzaam en zoo zuinig als dat de volslegenste vrouwe het over haar huis maar zou vermogen.
't Doet wonder dat men alzoo een zeggen bezigt om eene hoedanigheid te beduiden die enkel aan 't voorwerp van dit zeggen en dit nog maar toevalliglijk toe en komt.
't En is nochtans 't eenigste voorbeeld daarvan niet dat ik wete:
- In 't Grieksch, 't Latijn en 't Sanskritsch, zegt Fustel de Coulanges (La Cité antique, 1866, bl. 106 en vg.) wierden de woorden pater en mater dergelijkerwijze gebruikt: pater om rex, het machtig en hoogweerdig gezag te kenmerken (zelfs van iemand die geen kinders 'n had), d.i. die geen genitor 'n was; en mater om het goedhertige en milde gezag (zelfs het onmoederlijke) aan te duiden.
- Insgelijks in Sienland heet heden nog de keizer foe-moe (Vgl. Ann. Scheut, 1889, bl. XIII) d.i. vader-moeder van zijn volk: hij staat trouwens daarover bedeeld met ongemeene macht, doch niet om aldus den dwingeland te spelen maar enkel om 't welzijn zijner onderdanen te bewerken - wat dezen hem desnoods wel zelfs zouden herinneren. (Ziet daarover de Harlez, La religion et les cérémonies impériales de la Chine moderne, 1893, bl. 13). Ook een mandarijn of gouwvoogd is vader-moeder zijner onderdanen, meldde mij een geloofsbode van ginder. En evenveel is het nog een bisschop of stiftherder over zijne geloovigen. Onlangs in Ortousland zond Hgw. Heer Hamer zijne jongere zendingmaten duikerlinge weg van hem die in gevaar was; daarna, in al zijn gewaad, hield hij een wijrede tot zijne christenen en sprak: ‘De zendelingen stuurde ik weg om hunne reddinge te verzekeren; maar ik, ik blijve bij ulieden opdat gij niet verlaten 'n zoudt staan. Ik ben immers foe-moe en van de zendelingen en van de geloovigen.’ Hij was 't inderdaad, en is gestorven om het te getuigen.