Mingelmaren
IN de kerkrekeningen van Dixmude staat er anno 1563-64:
‘Vier ghotelynck bellen metten coper dra ome de kerremes vaene, VIIJ sc. p.’
Wat voor bellen zijn dat, en hoe waren ze veroorboord aan of rond de kermisvane?
WELDRA, volgens ‘Bien public’ van 4den in Slachtmaand 1900, zal te Leipzig een belangrijk werk uitkomen over de herstelling van den Gregoriaanschen zang in de XVIe en XVIIe eeuw (Molitor, O.S.B. Leuckert, Leipzig). Wat ongetwijfeld alle ware liefhebbers van den kerkzang zal aanstaan, 't is dat Vader Molitor, breedvoerig, zoo 't schijnt, en met nog onbekende bewijsstukken ter hand over de herwerking van Palestina handelen zal; 't is immers een vraagstuk dat nu nog hard besproken wordt: Hoe moet Palestrina's uitgave, en diensvolgens, deze andere waarin men Palestrina's meent bewaard te vinden (Pustet's van Regensburg) beoordeeld worden? Moet men aan haar den voorkeur geven liever dan aan de uitgave der geleerde Vaders uit 's H. Benedictus's Geloftelingschap (uitgave van Solesmes, b.v.) die beter dan iemand de oude handschriften kunnen raadplegen en zoo den ouden zuiveren kerkzang wedergeven lijk hij eertijds gezongen werd? De uitgave van Pustet wierd, wel is waar, den 10sten van Grasmaand 1883 door de S.C.R. ofte het hoofdberek van 't Wijdienstwezen van Romen goedgekeurd, en ‘niemand, luidde het bevel, zou nog over hare echtheid twijfelen.’ Maar hier komt de vraag voor, hoever die goedkeuring verplicht. Alle geloovigen gehoorzamen geren aan de godsgemeentelijke overheid die daar uitspraak deed, maar het is ons toch toegelaten, door bijzondere opzoekingen, de trouwste uitgave te achterhalen en ze zoohaast