Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 413]
| |
so dat hi vulbrochte met pinen
dat 't kerstin gheloove mochte scinnen
beede t'Inghelmenster ende t'Aerlebeke.
Eene andere traditie nu nog bestaande te ‘Inghelmunster’, zoo als ik over eenigen tijd ter plaatse zelf vernam, beweert dat de voornoemde heilige zich daar bevindende, er het destijds reeds bestaande klooster of abdij zoude bezocht hebben. 't Is hoogst waarschijnlijk en zelfs vast en zeker, indien het maar even zeker en bewezen was dat Ingelmunster zijnen naam verschuldigd is aan een klooster ofte ‘munster’. Dat klooster waaraan de gemeente haren naam ontleend heeft zou men redelijker wijze moeten aanschouwen als datzelfde, door het bezoek van onzen grooten geloofsbode vereerd. Maar..... daar zijn er die geloochend hebben dat er dusdanig een klooster in die oude tijden te Ingelmunster zou bestaan hebben, en, consequenter, dat die plaats daarvan zijnen naam zou verkregen hebben. Zij zoeken en geven eenen anderen uitleg. ‘Maar’, vroeg ik, aan mijnen goeden geleerden vriend, die mij voornoemde traditie had bekend gemaakt, ‘waar zegt men dat dit klooster, bezocht door S. Amandus, zou gestaan hebben?’ ‘Wel’, was het antwoord, ‘ze zeggen zij dat in vroegere tijden, onze gemeente meer gelegen was Hulstewaard, verre over de statie, in en rond die bosschen aan dewelke men den algemeenen naam in de oude geschriften geeft van Hulshout, en voor wat dat klooster aangaat, ze zeggen dat het ook aldaar stond, daar waar nu eene groote steenbakkerij is.’ ‘Geheel wel, maar draagt die plaatse, waar nu die steenbakkerij is en waar vroeger dat klooster was, geenen bezonderen naam?’ ‘Ja, zeker! ze noemen dat “abbesul of appesel” en die naam wordt, in de oude papieren, op alle manieren geschreven: absil, abbesul, appesil, appensille, enz.’ ‘En welke beteekenisse geeft men aan dien naam?’ | |
[pagina 414]
| |
‘Ja! Wie gaat er daar op peizen of wie gaat dat zeggen? Niemand en weet dat.’ Daarmêe was ons gesprek ten einde aangaande S. Amandus en het oud klooster dat daar reeds in zijnen tijd zou bestaan hebben. Ondertusschen bleef abbesul, appesel, enz., mij in het hoofd spelen en ik overtuigde mij gemakkelijk dat die naam gegeven en nu nog eigen aan den grond waar, volgens overlevering, het klooster bestond, een klaar en zeker bewijs is van het bestaan, in de oude tijden, van zoo een ‘munster’ of abdij, aan hetwelk Ingelmunster zeer waarschijnlijk zijnen naam te danken heeft. En inderdaad kan abbesel, enz. wel iets anders zijn en beteekenen dan: de sel of cel van den abt, in andere woorden eene abt- of abd-ij, gelijk men later zegde en schreef? In het latijn, in plaats van abbatia is het, in oude stukken, zeer dikwijls ‘abbatis cella,’ en als bewijs of bevestiging daarvan zal het voldoende zijn hier eenige regels aan te halen uit het werksken van H. Peeters: ‘Oorsprong der namen der provincie Antwerpen.’ bl. 23. Eene der beteekenissen van cella (zei, zeel, sel, sele, cele enz. in 't Vlaamsch) is ‘een volkomen klooster.’ In dien zin vindt men het gedurig gebruikt door Lodewijk-den-Goede en door zijn zoon Lotharius, in een open brief aan Jonas, bisschop van Orleans, gericht en staande bij Lucas Dachery (deel VIII). Daarin wordt de abdij van S. Maximus cella genoemd. Onder die benaming wordt de groote abdij van S. Gall bij de oude schrijvers menigmaal vermeld. Dien naam heeft Gregorius-de-Groote, in het leven van S. Benedictus (hoofdstuk 9) gegeven aan de vermaarde abdij van Cassino en aan meer andere abdijen. Dat blijkt ook daaruit, dat paus Zacharias, in de Grieksche vertaling van die hoeken, het woord cella altijd heeft vertaald door μοναδτϵριον of klooster.’ Abbesul dus en (Ingel) munster (monasterium) zijn een en hetzelfde. Wat het eerste deel van het woord betreft, abbe, appe, of ab, wij komen het tegen, onder anderen in abbeville, in 't latijn abbatis villa. | |
[pagina 415]
| |
Eindelijk eene volmaakte weerspleet van onzen abbesul, appesul enz. hebben wij in den zwitserschen plaatsnaam Appenzell, dat eertijds alleen de naam was van de nu nog bestaande en zoogenoemde stad, en dat later de naam is geworden van geheel een ‘canton’. Appenzell en is niet anders dan onze abbesel van Ingelmunster, en wordt in het latijn, overal waar er spraak van is, gezegd: abbatis villa. Die nu nog willen loochenen dat er, in de oude tijden, een klooster bestaan heeft te Ingelmunster, aan hetwelk deze plaats hoogst waarschijnlijk haren naam ontleend heeft, en dat oven waarschijnlijk door den H. Amandus bezocht werd, de die zullen voortaan te rekenen hebben met ‘abbesel, appesul enz.’ dat de naam is van de plaats waar, volgens overlevering, dit klooster gestaan heeft. Wie durft er nu nog? Z.Y.X. Van Abbesul was er ook sprake in Biekorf, 1893, blz. 256. Daar stond er gespeld Absthulst, volgens eene oude oorkonde. |
|