Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401]
| |
[Nummer 24] | |
't Besteken van boomen
| |
[pagina 402]
| |
koorts... maar altijd sluipt hij vooruit. Daar staat een vlierboom niet verre van een heilige linde met wier geest hij welstaat. ‘Zoude het geen mensch zien? Neen 't! 't Is toch een goê spijker? ja 't! zeere, gauw, eens over mij gedogen... en doef!... Hij zit er ongetwijfeld in! en rechte, hope ik! zeere, stille, gevezeld: ‘goên avond boom, ik had de Marulle, maar gij niet. Gij hebt ze gij nu, maar ik niet! Doet er mee dat gij wilt, goên avond!’ Hij snakt hem om, en zonder te kijken, weg! aan 't loopen, loopen, loopen...! Hij zweet... Hij subbelt. ‘Die verdraaidsche wortel!... stille! niet geraasd!... geen geruchte bachten mij?... Als de Marulle mij maar niet herkend 'n heeft... Daar is 't huis?’ Bots! de deure vliegt open en toe... lijk een weêrlicht, en Balden ligt te doornen in zijn bedde... ‘'k Zal ik morgen wel gezond man zijn’, vezelt hij tegen Hilde,... ‘en ik toch en zal langs den vlierboom van 't Zwartegat niet meer draaien.’ - ‘Noch ik,’ besluit Hilde. - ‘'t En was toch geen kromme of beroeste spijker, nietwaar?’ - ‘Neen 't,... en zwijgt nu!’ De ziele van 't spel was dus den kwelgeest over te dragen op iets daarmede men, 't zij al, 't zij niet - wat ik eerder aanneme, immers omdat men ook overdroeg op eerde, dieren, menschen enz... overal - in zielenverwantschap stondGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 403]
| |
Aangaande de algemeene handelwijze, daar komen eensdeels wezentlijke onontbeerlijke doeningen tusschen, oorspronkelijke dus, en anderdeels ook toevallige, die dus later ingeschoven zijn. De eerste, de onontbeerlijke voorwaarden draaien geheel en gansch hierop uit, eerstens erop te letten, dat onder 't handelen uw zinnen aandachtig thoopeblijven op dézen boom, op dít tuig, en op dié overzettinge. Daarom is 't, dat men 't lijdende lid gedaakt, ja tot zeerdoens en bloedens toeGa naar voetnoot(1), of met 't overzettuig (stroo b.v.) 't lijf omsnoert of de zweren teltGa naar voetnoot(2); - dan tweeds, wel toezien dat het kwelwezen het niet geware 'n wordt (uit handelinge of stemme of gebruikte tuig), noch vóór noch onder de bewerkinge, noch ook nadien, opdat de ziekte niet weder en kome; - eindelijk derds, buiten 't bereik van anderman's | |
[pagina 404]
| |
oogen of ooren blijvenGa naar voetnoot(1). Deze zon kunnen 't vesttuig schenden of ontmaken, en de ziekte meteen... Daarom zal men ten uitkante gaanGa naar voetnoot(2) of in 't wijdopen veldGa naar voetnoot(3), heimelijk en over nacht of met 't limmen van den dagGa naar voetnoot(3). De andere doeningen, de ontbeerlijke en toevallige, meestendeels al zinnebeeldige en wijdienstige werkingen en gezegden, moeten ingeslopen zijn door 't alverwarrende doen en laten van bijgeloovige en andere wangedachten of door 't verder inmengelen van meer ware godsdienstige begrippen. Nu kan men vragen: ‘Moest dit spellesteken op een gewijden boom geschieden?’ Wij voor ons en verstaan niet waarom men dit voor noodzakelijk zou geacht hebben. Neen, niet er op; maar erbij, dat ware iets anders. ‘Moest er om te slagen een gebedeke bijgevoegd?’ Neen 't! Dit volgt uit het vorige... 't Doet, toch! In den beginne een enkel uitspreken, een bloot opzeggen van hetgeen men doen ging, maar niets meer, dat kan geweest zijn en dat is verstaanbaar: omdeswille zoo handelen inderdaad de menschen, vooral onbeschaafde, om in de ziele overtuigd te zijn dat ze wezentlijk gewild en werkelijk volbracht hebben wat er hun te doen stond. ‘En die spelle of die schroô lijnwaad moesten zij uit de kleêren getrokken worden?’ Waarom dit? Wij vragen 't ons af. Metterdaad gebeurde 't wel zoo, maar geen wonder! 't Is op te merken dat het eerste en vroegste vest- en bindtuig bij gevalle maar dit 'n zal kunnen geweest zijn, dat in de kleedinge diende; waarom? ofwel omdat de kleedinge wellicht het eerste ding was dat moest gevest worden, ofwel liever om de ruwheid en de zeldzaamheid van dergelijk ander gerief. Een ander vrage is ‘of die spellen (of die banden) in zeker getal of grootte of houdinge moesten voorkomen of | |
[pagina 405]
| |
op gewisse hoogte zittenGa naar voetnoot(1), en liefst een spelle zijn, een scheermesGa naar voetnoot(2)... voor 't eene, en een bieze of een reep voor 't andere...?’ Bijzaken alweer, denken wij. Bijgeloove kan gevonden hebbenGa naar voetnoot(3), dat zeker slag van zweren meer op spijkerkoppen trok, zoo groot: de nagelzweren; andere meer op steenen: de steenzweren, zoo hard; andere op gordels, zoo menig en zoo ringsom 't lijf gezaaid; en dat daarom misschien een dikke spijker of een steen of een lint toevalliglijk uit die gelijkenisse meer vermocht tegen dien zweergeest... nog, dat het beter was meer als éénen spijker te gebruiken, en ze op schranke of te ringe in te steken, enz... enz... ‘'t Ergste is,’ zullen sommige lieden hier tegenwerpen, ‘dat dit wel moeilijk kon zijn voor die goê boomgeesten die met dien kwaden gast gekweld waren!’ Daarop antwoorden wij: ‘Hadden alle boomen geesten inwonen?...’ Kwam nu echter die ziektekwant in een bewoonden boom terecht, welke panne was daarbij gebroken? De kerel zat vast met den nagel of de touwe, en de goede geest oftewel kon gemakkelijk baas blijven, oftewel 'n moest met hem geen uitstaans hebben; 't gevaar 'n kon ook maar aanloopen tot zoo lange als dat het vesttuig hield, en niet 'n viel of roestte of uitgetrokken wierdGa naar voetnoot(4). Alleszins was die moeilijkheid voorvast de minste bekommernisse van den verjager: immers zijn eenigste doel was den plager kwijt te zijn... Deze zou gaan waar hij wilde, of blijven zitten in boom of eerde of water of lucht totdat een wandelaar voorbijvoer en dat kwelkruid meehad; die wandelaar mocht menschGa naar voetnoot(5) of dierGa naar voetnoot(6) zijn. Daarom werpt men veeltijds de spelle naar onbestaakte richtingen, in | |
[pagina 406]
| |
takkelinge van boomenGa naar voetnoot(1) in 't water, over zee, in de lucht of over den schouderGa naar voetnoot(2), of achter den voorbijgangerGa naar voetnoot(3) ja mee met eenen doodeGa naar voetnoot(4). Kon dit iemand hinderen? ‘Beter hem als mij’ zegt en zei de wildeman. Menschlievendheid is 't werk van de beschaving of liever van 't Christendom geweest. De boomgeest kon maar zelf zien wat hij deed, en een hemelwezen 'n zou daarmede toch zeker niet inzitten. De gebuurman die ook soms de ziekte overgefoefeld wierd moest wel in dergelijke gevallen weten zijn eigen te verhelpenGa naar voetnoot(5). 't Kan nochtans wel gebeuren, dat we hier den bal misslaan. Wie weet! Maar die ongetwijfeld zullen staan kijken hebben, dat zullen de christene zendelingen geweest zijn: niet op het boombesteken in 't bijzonder, - dit moest trouwens te heimelijk geschieden, en bovendien die heilige en ootmoedige mannen waren weinig bekommerd met het opmaken eener nauwbestaakte en onderscheidende wetenschap van afgodkundeGa naar voetnoot(6) - maar op geheel het verward gevaarte der heidensche stressen en streken. En zij zullenGa naar voetnoot(7) gezeid hebben, o.a. over het ziekteversteken: 't meest heidensche is nog 't overzetten; 't verbeelden hiervan 'n deugt ook niet; alles rad afschaffen is onmogelijk; maar 't spel verdraaien en van de overzettingen smeekgiften maken, dit is nog menschelijk. Zelfs kon het er door, tegen de St-Elooisnagels te laten dienen met | |
[pagina 407]
| |
nagels, liever als de lieden uit de kerke te zetten. Maar niet met ‘nagels ongezien en ongeteld’, dat was zeker! En derwaard poogden zij. Iedereen begrijpt gemakkelijk wat de uitkomst zijn moest. Met menschen bij honderden, wijds en zijds uiteengestrooid, al verscheiden ondereen, altemaal iets verschillends zinnende en zoekende, de eene meer aan 't Heidendom gehecht, de andere rechtzinniger tot 't Christendom bekeerd, deze hier verlaten in wouden, of schier aleene op zee verdoold, en gene daar zwemmende in 't volk, in de leeringen en de beschavinge... Raadt eens! Zekerlijk in 't algemeen geraakte alhier en aldaar de meest heidensche beteekenisse van 't boombesteken verloren; maar hoe 'n wierden niet noodzakelijk en ongeschikterwijze, zoo in dit gebruik, zoo in alle andere, de oude ingestampte geheugenissen uit het wangeloove en de nieuwe nog onbegrepen begrippen van den echten godsdienst dooreen te loopen? Niemand meer 'n wist stelselmatig te onderwijzen dat de spelle de verschillende ziektegeesten vermocht uit te lichten; maar daar bleef toch een verre zweem van dit gedacht. Trouwens ziekten overzetten, dit 'n was nog niet genoeg te lijve en in 't bijzonder bestreden: de wetenschap op lichamelijk gebied 'n leeraarde nog niet dat de kwalen wel kunnen door levelingen veroorzaakt worden, maar dat ze toch zelve geen denkende zelfstandelingen 'n zijn; de godsdienst op geestelijk gebied aanveerdde, dat in sommige omstandigheden de ziekten straffen zijn van zonden die eenigszins het werk mogen heeten van den hellegeest, en dus met hem te zamen wonderlijk kunnen verjaagd worden. En alzoo kwam het dat de mensch - krank van geest en wille als hij is en toegedaan aan zijne driften - voort bleef verwarren; ziekten overzetten deed hij voort. Maar hij begon het te doen met aardeGa naar voetnoot(1), met water, met bloed, spek, noten, ‘nuchter speeksel’, hondengelekGa naar voetnoot(2), zoowel | |
[pagina 408]
| |
als met touwen en spellen; en dat deed hij 't is gelijk waar, doch alleszins... heimelijk; alzoo in een gote, onder de zulleGa naar voetnoot(1) tot op de galgeGa naar eind(2) en in zwaluwnesten toeGa naar voetnoot(3). Eerst was hij zijne spelle op alle boomen gaan steken, nu stak hij ze liever op deze die bij heiligen- of godsbeelden groeiden - dewelke hij meer betrouwde - en dan op die beelden zelve, en de wanden, deuren en hekkens die daar omtrent stondenGa naar voetnoot(4). De spelle, van een werkelijk bezweeralaam dat zij was, wierd nu zinnebeeldig, en allengerhand was zij een enkele vóór- of nagifte, smeek- of dankgeschenk, met kleene ja, doch bekende en dus aannemelijke weerde. Gebeden kwamen daarbijGa naar voetnoot(5). En daaronder en daartusschen wemelden honderden verschillende, zelfs strijdige aanwijzen: 't moest op zulken dag of tijd gebeurenGa naar voetnoot(6), bij nieuweGa naar voetnoot(7), bij afnemendeGa naar voetnoot(8), bij schijnende of schemerendeGa naar voetnoot(9) mane, met zonopstaanGa naar voetnoot(10); 't moest op zulk of zulk eenen boom zijn, of langs den noordkant van den boom om de zonne niet te zienGa naar voetnoot(11), op mondhoogte....; insteê van spellen was 't beter een splinter van een verbliksemden boomGa naar voetnoot(12); de lijder 'n zou niet meer zelve gaan, maar iemand anders uit zijn huis, of iemand die zekerlijk tot zijn huis niet en behoordeGa naar voetnoot(13); 't was best dat men ging al hindselendeGa naar voetnoot(13), driemaal zijne aansprake deedGa naar voetnoot(13) en ten minsten één- of driemaal om | |
[pagina 409]
| |
den boom sukkeldeGa naar voetnoot(1)... enz... totdat men uitkwam nu op een wangedrochtelijk stelsel dat noch kop noch steert 'n heeft, een zede die, bij gelijk welke onderstellinge, zoowel als zonder onderstellinge, met de redelijkheid in strijd is. Daar hebt ge nu, met eenige onvermijdelijke ‘misschiens’ erbij, het worden, wassen en krimpen van dit geneesgebruik. ***
Zouden we daarmede onze zake mogen aanzien als voldongen? We zeiden: Het steken van spijkers (spellen, nagels...) op boomen ip onze gewesten steunt in den beginne: voor 't wezentlijk deel op de kracht en de wijkracht vooruit en vooral van hunne scherpheid, en ook op de wijkracht van hun ijzerschap, daarmede men den kwade kon leed doen; - voor 't gebruikelijk deel op de goedkoopheid en den dagelijkschen dienst van die getuigen. Het diende, met betrekkinge tot boomen, om daarmede andere levende wezens te were te zetten of om zelve daarmee ‘zijne steke te kunnen staan’: - ‘andere levende wezens’, te weten de goede geesten uit gewijde boomen, dewelke met den spijker tegen hunnen geestachtigen vijand werkenderwijze konden handelen of lijdelijkerwijze beschut worden; - ‘zelve,’ dat is om tegen zijn eigen geestaardigen onvriend een wapen te hebben om hem te ‘stekken’ en hem over te maken gelijk waar, o.a. op gewijde en ongewijde boomen. Door den drang van 't christelijk geloove en wijdienstwezen, is eensdeels de bewapening een vriendmakersgeschenk, een ‘gevertje’ geworden, en 't geneestuig een zinnebeeld of een smeek- en dankgifte. Dit is, meenen wij, voor waarschijnlijk te nemen. Ten | |
[pagina 410]
| |
minsten, herhalen wij, wat onze streken betreft. Hoe het er in Roomen op toegegaan is en elders, 'n willen we niet nader onderzoeken: 't zon ons te verre brengen; en ook - wat nog meer waar is voor de hedendaagsche Grieken, Perzen en Kongolanders, waarvan wij hierboven voorbeelden aanhaalden - eerst zouden wij moeten die godsdiensten en zeden van naderbij kennen. Intusschentijd, steunende op een eerste en oppervlakkig beschouwen dezer laatste zake, denken wij te mogen stellen dat het spel ginder ook op 't zelfde zou kunnen komen. Bemerkt enkel hoe daar overal die nagels... tot bovenmenschelijk verweer- en bezweertuig dienenGa naar voetnoot(1), en ja, om tandzeerGa naar voetnoot(2) en vergiftigingenGa naar voetnoot(3) te verdrijven. Ze zijn goed tegen onheilGa naar voetnoot(2), betooveringenGa naar voetnoot(4), en verkeerselsGa naar voetnoot(5); en men vindt ze daartoe op boomenGa naar voetnoot(4) gestoken, op deurenGa naar voetnoot(1), in lijkasschenvaten en gravenGa naar voetnoot(6), zoo voor 't openbaarGa naar voetnoot(7) als voor 't huiselijk levenGa naar voetnoot(3). ‘'t Schijnt dat de Christenen der eerste eeuwen, zegt J.H. Friedlieb, (vort. door F. Martin, Archéol. de la Passion, 318, vg.) brokken van nagels aan hunnen nekke droegen, als behoedtuig, bijzonderlijk tegen de vierdaagsche koorts. Maar Kraus, denkt dat er minder sprake was van de ‘heilige nagels als van eene kracht die al de nagels in 't algemeen toegekend wierd.’ | |
[pagina 411]
| |
En geen wonder! Iets zoo nuttigs, - van 't noodigste in den beginne - als een goed vestgerieveken (met min of meer teekeningskens op) moet overal eerst aanzien geweest zijn als dienstig om iemand te ‘besteken’. Evenwel was er van streke tot streke groot verschil in gedachten, zeden, levensoord en lucht, hoedanigheid van godwoningen en goden (boomen, of dieren, of beelden): en alzoo kan de spelle meer geschikt geweest hebben hier om te wapenen lijk te onzent, en daar om te prikkelen, en elders om te pinten, en weer verder tot duizend andere doeleinden ... en nog. Even gemakkelijk kan overal het gedacht opgekomen zijn, om de ziekten over te zetten door middel van overzettuigen lijk spellen. Het kan... maar 't kan ook anders.
***
Hier sluiten wij. Weet iemand iets beters - want de zake is onduidelijk en ingewikkeld en vermag meer als één uitleg, - 't zal ons een geluk wezen te kunnen misschien door ons missen de oorzaak zijn dat hij het zegge, en eene waarheid te meer de wereld late ingaan; hebben wij echter gelijk: God lof... en wij zullen er dan maar gauw - trouwens ons praten zou een zagende kwelspook worden - een spelleke voorensteken. H. vanden Zande |
|