Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
[Nummer 23] | |
't Besteken van boomen
| |
[pagina 386]
| |
nog overgebleven is, - kaas en geldGa naar voetnoot(1), alsmede - vroeger allenthenen, - gebakken meel of melk, een vet kieken, een hond, een zwijn, een ram, een stier, peerden, ja menschen zelveGa naar voetnoot(2), was dit al veel deftiger geven: immers al deze dingen waren uiterst wel geschikt om een gestadigen nood, honger en dorst, te voorkomen: en gestadige nood gaat voor mogelijken nood. Mocht een ziek mensch, die vooruit en vooral hulpe begeerde, mocht hij om zekerlijk den god te voldoen lange dubben tusschen die laatste vergeldingen en een gelukspelle? Daarbij die eigenste spelle zoude hij alzoo weggegeven hebben aan iemand dien zij maar bij gevalle dienstig en aangenaam 'n was; dit zou hij gedaan hebben opdat deze, daarover in elk geval ten hoogsten voldaan wezende, eenen vreemden mensch zou komen verlossen van een lastigen kwelgeest, wiens wrake hemzelven - den verlosser - misschien te vreezen stond. Hoe gevaarlijk! En hoe zot! Denkt toch! Die spelle was in 's zieken eigene handen even krachtig. Ge hoort den man van hier: ‘ge 'n zijt maar zeker en gerust over 't gene dat ge zelve doet!’ En hier was de zake, bevrijd te worden van eene ziekte, 't ergste dat de menschen weten! Zijt gerust! 't Zekerste was 't zuiverste! Nog meer! De latere bijgeloovigen zien wij hunne ziekten gaan oversteken, niet met een bede ievers binnen de macht eens heiligen; maar op alle boomen, in de eerde, op dieren, op menschen zelfs, ja tegen wil en dank van dezenGa naar voetnoot(3), alsook al over den schouder... wegwerpen, eender waar. 't En is toch 't Christendom niet dat iets, wat had kunnen verchristelijkt worden - d.i. gunstbetrachtinge, - zou meer verheidend hebben door het te laten dienen tot ziektenoverdracht! | |
[pagina 387]
| |
Tot meer innige vastwetendheid, beschouwe men de voorwaarden waaronder 't boombesteken verwezentlijkt moet worden, of andere blijkbaar deelsgelijkende gebruiken. Hoort! 't Overdragen van 't zeer moet geschieden ievers ten uitkanteGa naar voetnoot(1), waar dat men zelve niet vele geweest (en dus ongekend) isGa naar voetnoot(2), 's nachts of in den vroegenGa naar voetnoot(3), en met een geschooide spelle (die bijgevolge den overdrager niet verraden 'n zalGa naar voetnoot(4); die spelle praamt men in door één steke, rechtaan, dat zij zitte en blijve zitten in iets waar zij niet gemakkelijk meer roeren 'n kan, 't zij in eenen boom, 't zij in een lijkGa naar voetnoot(5) enz...; maar stille! dat niemand het geware 'n zijGa naar voetnoot(6), al zwijgendeGa naar voetnoot(7), en dan... wegloopen al dat men beenen heeftGa naar voetnoot(8), zonder omme te zienGa naar voetnoot(9), en nooit | |
[pagina 388]
| |
meer langs daar terug keerenGa naar voetnoot(1). Komt er nu echter een onbezonnene de spelle (of 't stroo) uittrekken, hij haalt de ziekte op zijn eigenen nekkeGa naar voetnoot(2). - Beteekenen al deze doeningen niet iets meer als een gifte van bezweerspellen? Stellig wordt er aldus, meent het onechtgeloovig volk, een kwaad wezen overgezet (vgl. D.O. jg. XIII, 75), 't zij werkelijk overgezet, 't zij beeldelijk. ‘Was het eens een zinnebeeldige overdraginge geweest’, zegt men ons? ‘Vroeger was het effenop al en overal zinnebeeld dat men uitrichtte bij de menschen, telkens zij met een afdrachtelijk ding of denkbeeld te doen hadden, b.v. het overmaken van eigendom; dus hier ook. Een andere reden dier stellinge ware, dat de goede geest van den boom er voorzeker niet sterk meê gediend 'n moest zijn, wanneer men hem een kwaden maat, de ziekte, overbracht.’ Wel zeker neen hij; te weten indien het wel op hem geweest hadde, dat men de kwale overdeedGa naar voetnoot(3); maar 't was eerder, zeggen wij, naar alle boomen, gewijde of ongewijde, naar de eerde, naar dieren, naar menschen,... | |
[pagina 389]
| |
gelijk naar wien, als zij maar weg en was. De nabijheid van een goeden geest kon verre zijn van kwalijk, maar 'n kon niet noodig wezen. En aangaande de eerste opgeworpene beschouwinge, denkt men wel na op de daarevengestelde voorwaarden van 't besteken, al gewis oorspronkelijke? Men bezie ze diepe en aandachtiglijk: het blijkt, mij dunkt, dat de ziekte wel degelijk overgemaakt wierd. Hoort ook eens de menschen spreken terwijl zij handelen: ‘Olde marolde!
Ik hebbe de Kolde,
Ik hebbe ze noe,
Ik geve ze oe;
Ik bind ze hier neer,
Ik krijg ze niet weerGa naar voetnoot(1).
- ‘Goe morgen, Olde!
Ik geef oe de Kolde,
Goe morgen, OldeGa naar voetnoot(1):
- ‘Fieber bleib aus
Ich bin nicht zu HausGa naar voetnoot(1).
- ‘Volà po l'ci qui t'ramass'retGa naar voetnoot(1). - ‘Tins, volà po l'ci qui vinret après miGa naar voetnoot(1). - ‘Vlier ik heb de jicht, gij hebt ze niet, neem ze mij af, dan heb ik ze ook nietGa naar voetnoot(2). - ‘Ich klage di dat wilde Fur. Das plaget mi. Ick wull, dat die erste Vogel, die dar öwerflog dat mit in de Luft nöhmGa naar voetnoot(2). - ‘Brand, fahr in 'n Sand, Fahr in 't Ledder, Kum nich wedderGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 390]
| |
Nievers zoo eigenaardig als in: ‘Der Herre Christ und Sante Peer ‘Christ’ en ‘Sante Peer’ zijn ongetwijfeld ievers een goedaardigen afgod of afgeest komen vervangen; en overmits zij beiden zelfstandelingen ofte persoonen zijn, zoo moet ook de ‘Gicht’ een werkelijk levend wezen heeten, dat ook werkelijk weggezonden wordt, en niet enkel in verbeeldinge. Mede algemeen schuiven de lieden hunne ziekte op den gebuurmanGa naar voetnoot(2): tegen de worten b.v. wasschen zij hunne handen in wijwater en droogen ze af aan iemand anders kleerenGa naar voetnoot(3). Al die klaps en handelwijzen spreken en geschieden stelliglijk, uitdrukkelijk, uitwerkmatig en zonder iets te hebben van zinnebeeldachtigheid; alsof men zei: ‘Gelijk ik die spelle overzette, zoo ga ook mijne ziekte over!’ Het is een geheel verschil bij 't overgeven van eenen stroohalm b.v., waar de menschen wel wisten dat zij het land of den grondeigendom niet overgaven, maar een voortbrengsel en daarom een beeld daarvan. | |
[pagina 391]
| |
Ook wat zoude het verzinnebeelden hier komen verhelpen zijn? Wanneer bezigde men heel vast een zinnebeeld? Als het werkelijke niet opgetild of toch niet overhandigd en kon worden, dat spreekt! Gaat, geeft mij land of zand of weide of woud over, onmogelijk... maar een strootjen, gers of hout, die zulke zaken vervingen, dat is iets anders. Nu een ziektegeest vastestekken, -houden en -overdragen ging even gewis en gemakkelijk als dit maar te verbeelden. De menschen kenden dien boozen plaagsteert, kenden zijn uitzien, wisten hem zitten, en wisten dat hun spelleken onbetwijfelbaar wrocht; gelijk ten anderen bijgeloovige dingen altijd werken: ‘gaat het maar aan’, zegt men nog eeuwig en ervig, ‘ge zult het zien, de tooverije moet weg...’ 'n Hebben wij niet gelijk, als wij meenen te mogen zeggen, dat in de zede die wij hier bespreken, het eerste gedacht onzer voorouders was het ziektewezen inderdaad en bij den lijve op den stekker of over het lint te halen en weg te maken? ('t Vervolgt) |
|