Iemand betalen met klinkende munte = hem afranselen.
Van een die niet en wilt spreken: ‘Zijn tonge is naar de smesse.’
Er is geen kroone zoo hooge, of er staat een kruis op.
Men moet den stam buigen binst dat hij jong is,
en het wisje wringen binst dat het groen is.
Ze steken allen aan dezelfde karre = Zij betrachten te zamen hetzelfde doel.
Iemand van het voet- in het badwater voeren = Iemand van den oever in den dijk helpen.
Wie hem het leeren schaamt, zal nooit geen meester worden.
Waar ga-je naartoe di?
Naar verre Metjes,
om zwijnekorteletjes.
Ofwel:
Altijd rechte deure, tot aan de eerste kromte.
Als 't wiel van ne kortwagen piept: ‘Uwe kortwagen is met muizejongen gesmout.’
De beste ruiter valt soms van zijn peerd.
Hij is zoo gierig dat hij een half eentje in tweên zou bijten.
Gij zult dat doen, lijk dat de koeien hazen vangen = gij en zult dat niet kunnen doen.
Die 't graan verdient, krijgt het kaf.
Als iemand zegt: ‘'t Heeft zoo gewist (geweest)’, als 't zoo niet meer en is, zegt men:
en dobbel gewist (of gevlochten) is nog zoo sterk.
't Is e wiel te vele aan den wagen = Er is iemand te vele.
Er zit een' dundervlage in de lucht = 't Is look in den meersch = er zijn latten aan 't huis.
g' En hebt nog geen wulle genoeg onder uw' neuze = Uwe hielkens (nierkes) liggen nog te zochte = Ge zijt nog te jong.
G.V.d.P.