Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 363]
| |
Op de plechtige inhalinge
| |
[pagina 364]
| |
Dat vlaggen en wimpels met wuivenden zwier,
uw name, dien elk wilt bespeuren,
omgolvend vereeren in 't prachtig versier
van wanden, van ramen en deuren.
Uw lof, en te recht, wierd vermeld in den stoet
waar hemel en aarde te samen,
met eigene verwe, en met 't zelfste gemoed
alhier u verwilkomen kwamen.
En kreegt ge op vandage den eervollen last
die zwaar op uw schouders zal drukken,
ge 'n vreest noch ge 'n zwicht, en uw voeten staan vast,
ge weet dat uw werk zal gelukken.
Uw blikken gaan immers daar hooge naar God,
uw herte bemint reeds de zielen,
die heilwenschend hier en vol edel genot,
in lijve voor u komen knielen.
O leidt ze en bezorgt ze, want deze voortaan
bedijgen en blijven uw schapen,
ze volgen uw makke, en bevrijdt ze op de baan,
en kiest er Gods kruise tot wapen.
Ze vinden Gods waarheid in 't woord dat ge spreekt,
Gods liefde in uw doen en uw laten,
ze smaken Gods voedsel in 't brood dat ge breekt,
met al wat hun eeuwig kan baten.
Ge ontvangt in uw armen het kind op wiens hoofd,
gij 't heilwerkend water doet dalen,
ge wijst het den hemel, 't bemint en 't gelooft,
en 't sterft in den glans van Gods stralen.
Ge troost ook de ziele, en ge maakt ze gezond,
met woorden tot Godswoord verheven,
ge bergt eens het lichaam in heiligen grond,
waar 't wacht op zijn zalig herleven.
Weest koning en dienaar, weest heere en weest knecht,
zooals 't ons den Heiland kwam toonen,
bemiddelt verzoent, volgens waarheid en recht,
en 't dankbare volk zal 't u loonen.
Weest vader en broeder van groot en van klein,
weest hope en weest steun van de zwakken,
| |
[pagina 365]
| |
de gaven uws herten zoo eêl en zoo rein
o laat ze lijk bloemen vertakken!
Weest Godsman, in 't Godsgebouw dat hier allicht
herschapen naar 't oorbeeld der kunste,
zijn glanzende beukdaken hemelwaard richt
bij hulpe van vorstlijke junsteGa naar voetnoot(1).
En tert nu als Herder getrouw totter dood,
uw huis en uw hovinge binnen,
uw volk zal u kennen in weelde en in nood,
't zal 't huis van den Herder beminnen.
Geniet daar ne schoonheid die de Almacht verspreidt
op bloemen op kruiden en boomen,
bewondert in stilte daar de eindeloosheid
waar meerschen en akkers in doomen.
Verkwikt en vernieuwt daar uw rustend gemoed,
dat 't zwoegende dagwerk ontstelde,
bespeurt er den loop van den heerlijken vloed
en luistert naar...
| |
't Lied van de Schelde.God is 't die mij 't leven baarde,
spruitend uit den schoot der aarde,
stroome ik heen deur veld en weê
naar de diepe en wijde zee.
Mensch, uw oorsprong is uit de aarde,
waar Gods Geest u 't leven baarde,
naar de zee, naar God voortaan,
moet de stroom uws levens gaan.
God is't die mij 't blij geklater
en de macht gaf van het water,
die mij, wierde ik wild en stout,
dwingt en binnen de oevers houdt.
Mensch van God ook, kreegt ge wetten
die alom uwe bane afzetten,
oevers zijn't, en Gods beschik,
blijft daar binnen, zoo als ik.
God is't, die mijn lijf en leden
overgoot met nutbaarheden,
| |
[pagina 366]
| |
en mijn water om end om
dienstig miek voor 't schepseldom.
Mensch, hoe meer nog moet uw leven
dienstbaar zijn en hulpe geven,
wendend binnen 't vrij gebied
dat u God deurloopen liet.
Go l is't, die na 't winterwoelen,
mij laat vrede en stilte voelen,
God, die mij met smoor omhult,
of met laaiend licht vervult.
Mensch, na 't stormen van de winden
zult ge in God uw ruste vinden,
en na smoor, uit 't zongestriem,
straalt opnieuw Gods liefdePRIEM.
13-8-1900. A. Mervillie, Aertrycke. |