In de brugsche stadsrekening van 1302, in hetgeen werd ‘ontfanghen van verbuerden goede binnen de port van Brugge’ staan er aangeteekend ‘xxv s. van Bonin f. ser Berthelmeus Surcote, daer ghearrestert ende vercocht bi Jacoppe den Oesterling’.
De ‘Surcote’ was het bovenkleed. Het was zonder mouwen of ten hoogsten met halve mouwen tot aan de ellebogen. De ‘Surcote’, die korter was als de ‘cotte’, liet dus verscheidene deelen van dit laatste kleedsel bloot: de mouwen en een deel van den rok. Het was maar het lijf dat er geheel en gansch onder gedoken zat.
Alzoo stonden de zaken nog in 1389. Maar nu zouden er veranderingen gebeuren, en de ‘Cotte’, die tot dan toe maar een bijkleed geweest was, zou nu een bijzonder kleedingstuk worden, en dat met den naam van Pourpoint of Wambuis.
Voor het gemeen volk was dat kleed heel eenvoudig, van enkel katoen of andere goedkoope stof verveerdigd, en aan de broek vastgeknoopt. Niet zelden waren wambuis en broek van één stuk gemaakt.
Maar rijke lieden droegen pourpointen of wambuizen van zijde, van fluweel, van samijt, van cendal, en andere kostelijke stoffen. De mouwen ervan waren bovenaan en op de zijden van spleten voorzien, waardoor de hemdsmouwen uitstaken; deze waren zoo wijd, dat zij de bloote armen lieten zien. De prachtige stoffen die verbruikt wierden, waren nog met gouden, zilveren of zijden stikwerk versierd.
Nu moesten er bijzondere werklieden opkomen om dat kunstig werk te verrichten: dat waren de pourpontiers of wambuisstikkers. Vlaanderen was ten top gestegen in rijkdom en weelde. De Engelschen voerden tegen de Franschen oorlog; in beide landen lag de nijverheid stil; al die wapens dragen kon moest onder de vaandelen en in het leger. De Vlamingen intusschen wrochten en hunne ambachten waren in vollen bloei.
De hertog van Burgonden had al gedaan wat hij kon om den oorlog ver van het vlaamsche land te verwijderen, en hij was erin geslaagd. Zijn zoon oogste nu de vruchten