Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 298]
| |
Eenige Diensten die door onze Zendelingen aan Wetenschap, Handel en Nijverheid bewezen werden
| |
[pagina 299]
| |
belangrijke opgaven kunnen wij dienaangaande in de geschriften onzer zendelingen vinden. Naar 't zeggen van Muratori, die eene bijzondere studie over de zendelingen van Paraguay gedaan heeft, is de beste geschiedenis over binnenstreken van Zuid-Amerika, deze van den belgischen Jesuiet Niklaas du Toict. Zij heet ‘Historia provincioe Paraguarioe auctore Nicolao Del Techo’Ga naar voetnoot(1). Aan een vlaamschen zendeling, Ramond, is men de schetsen verschuldigd van de versterkingen der stad Lima omtrent het jaar 1665Ga naar voetnoot(2). Eerweerde Vader Hennepin, recollet en zendeling in Noord-Amerika, geeft in zijne boeken, benevens veel aardrijkskundige bijzonderheden, ook nauwkeurige inlichtingen over de geschiedenis der volkeren waarmede hij in betrek geweest is (XVIIe eeuw). Nopens Afrika: onder de eigenaardigste uitgaven over dat altijd zoo geheimnisvolle land, tellen wij de reisverhalen van den belgischen recollet V. Farde. Onlangs, onder toezien van Vader Dircks, zijn ze herdrukt gewordenGa naar voetnoot(3).
***
In zake van aardrijkskunde en hebben onze zendelingen niet minder belangrijke diensten bewezen. Tot in de jaren 1200, waren de aardrijkskundigen in de overtuiging dat de Caspische zee niets anders dan een arm der Noordzee was. Aan onzen vlaamschen zendeling Van Ruysbroeck komt de eere toe, de waarheid daarover gevonden te hebben. Hij reisde langs de kusten der Caspische zee en bevond dat zij eene binnenzee was en hoegenaamd niet verbonden met de NoordzeeGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 300]
| |
Deze die de belangrijkste ontdekkingen gedaan hebben in Noord-Amerika zijn voorzeker de recollet Lodewijk Hennepin en zijne gezellen Vader Le Clercq, Anastaas Dowaai en Morquet. Over deze navorschingen moeten wij een weinig breedvoeriger handelenGa naar voetnoot(1). De minderbroeder Lodewijk Hennepin wierd geboren te Ath. In 1676 vertrok hij naar Canada en verbleef elf jaar als geloofsbode in de zendingen die de Eerw. Vaders Recolletten rond de Michigan-, Eriee- en Superiorzeeën liggen hadden. Aan hem heeft men de eerste navorschingen te danken van den Niagara, van verscheidene binnenwaters en van 't bovengedeelte van den Missisipi. In zijne werken geeft hij eene nauwkeurige beschrijving van den Missisipi en diens vertakkingen, van de binnenzeën en watervallen, die hij op zijnen tocht tegenkwam. Hij zet uit den 18den van Slachtmaand 1678 en komt, omtrent den Hoogdag van Pinksteren des jaars 1611 te Frontenac terug. Dus, den 18den in Slachtmaand 1678 begint hij zijne reize, aan 't ‘Fort Frontenac’, gelegen op de noordzijde van den St-Laureinsstroom, daar waar de Ontariozee aanvangt. Hij vaart dat water door, komt in den Niagara-vloed, ‘daar nooit bark in geweest had’. Hij geeft eene nauwkeurige beschrijving van den Niagara-val, ‘die de | |
[pagina 301]
| |
grootste en wonderlijkste is onder al de watervallen der wereld’. Den 29sten van Schrikkelmaand 1680 zet hij zijne reize voort van 't ‘Fort Crève-Coeur,’ dat halverwegen den Seignelay - nu Illinezen-vloed - gelegen was. In de monding van dien stroom gekomen, vaart hij noordwaarts en hooger op tot aan de bronnen van den Missisipi. Volgens hij zelve getuigt, was hij de eerste onder de Europeanen, die dezen stroom bevoer. Op de kaart die hij in den eersten aangehaalden boek geeft, vinden wij den Missisipi afgeteekend van aan de monding der Illinezen-rivier. Noordwaarts op, langs den oostkant van den stroom, zien wij rekewijs de volgende waterloopen afgeschetst: de Wisconsins-, de Zwarte-, de Buffel- en de St-Franciscusstroom. Een weinig verder splitst de Missisipi in twee vertakkingen, waarvan de linkere, - nu de Minesota - uit het Noordwesten komt, terwijl de andere, - de voortzetting van den Missisipi - van het Noorden afdaalt. Als men die landteekening met de huidige vergelijkt, bemerkt men dat de richting der aangehaalde waterloopen met de opgaven der hedendaagsche wetenschap ten volle overeenstemt; alleenlijk zijn sommige rivieren langs den westkant van den Missisipi, op zijne teekening niet aangewezen. Aan vele der ontdekte landstreken, binnenzëen, waterloopen en watervallen, geeft Hennepin eenen naam. De landstreek, door het noordergedeelte van den Missisipi besproeid, noemt hij Louisiania. Hij geeft er de reden toe in de opdracht van eerstgemelden boek aan den koning van Frankrijk, Lodewijk XIV, op wiens verzoek hij zijne ontdekkingsreis ondernomen had. ‘Wij hebben aan deze groote ontdekking’, zoo schrijft hij, ‘den naam van Louisiania gegeven, dewijl wij ons verzekerd hielden, dat Uwe Majesteit het niet kwaad zou vinden dat een gedeelte des Aardrijks, besproeid door eene rivier van meer als acht honderd mijlen, en veel grooter als Europa, 't geen | |
[pagina 302]
| |
wij de Wellust van America kunnen noemen, en 't geen bekwaam is om een groot Rijk te formeeren, voortaan bekent ware onder den heerlijken naam van Louis, opdat het daardoor een soort van recht mocht hebben om na de eer van zijn bescherming te staan, en het voordeel te verhoopen van hem toe te belmoren.’ Heden ten dage is het de landstreek, besproeid door de monding van den Missisipi, die den naam van Louisiania draagt. Den ontdekten stroom noemt hij dikwijls ‘Colbert-Rivier’ maar meer nog Meschasipi ‘'t geen in de taal der Illinoisen groote Rivier beteekent’. De ontdekking, die hij gedaan had, moet Vader Hennepin veel vijanden en lasteraars verwekt hebben, want in de voorrede van zijn tweeden en derden boek oordeelt hij het noodig hunne laffe aantijgingen en lasteringen te wederleggen. Wat er ook van zij, op onze dagen ten minste hebben de Amerikanen, niettegenstaande de kleingeestige beknibbelingen van sommige Europeaansche wijsneuzen, hem hunnen schuldigen dank bewezen. In de Vereenigde-Staten immers bestaat er tegenwoordig een vrijmerk waarop men Hennepin en den Missisipi afgebeeld ziet. De loop van 't noordengedeelte van den Missisipi was dus afgeteekend, bleef nog te onderzoeken welke richting hij zuidwaarts nam. Met dat doel ging de heer Robert Cavelier de la Salle, een Franschman, beheerder en bezitter van Frontenac, eene ontdekkingreis aan. Zijn opzet was, door de Atlantische wereldzee in den Mexikoschen zeeboezem te komen en daar de monding van den Missisipi te gaan opsporen. Onder de reizigers bemerken wij zijnen broeder, priester van Ss-Sulpicius; de Recoletten Zenobius Mampré van Bapaume; Maximius le Clercq, van Rijsel in Vlaanderen, gelijk hij zegt; Anastaas Dowaai van Quesnoy en Denijs MorquetGa naar voetnoot(1), ook een geboren Vlaming uit Atrecht. | |
[pagina 303]
| |
Ze scheepten in te La Rochelle den 24sten in Hooimaand 1684 en de overgeblevene reizigers kwamen van hunnen tocht te Crève-Coeur aan, den 15den in Herfstmaand 1687. De monding van den Missisipi en van verschillende andere waterloopen, die in dien stroom vallen, waren ontdekt; maar onze reizigers hadden onherstelbare verliezen te lijden gehad. Van de vijf genoemde mannen kwamen er slechts twee te Crève-Coeur aan: vader Anastaas en priester Cavelier de la Salle. De heer Robert de la Salle was door de wilden vermoord geweest vooraleer de gezochte monding te ontdekken, en de twee andere Eerw. Vaders waren in den St-Lodewijksinham verdoold geblevenGa naar voetnoot(1). *** ('t Vervolgt) R. Van Lede |
|