Mingelmaren
‘LES Tumulus du Bois de Buis lez-Grand-Leez par Ed. de Pierpont. (Extrait du tome XXIV des Annales de la Société archéologique de Namur) - Namur. Librairie de Ad. Wesmael-Charlier. Editeur de la Société archéologique 1900.’
In dit werk, twaalf bladzijden beslaande, geeft de schrijver den uitslag der opzoekingen bij het delven en graven in twee ‘tumuli’ of grafheuvels.
Deze staan in eene plaats genaamd Bois de Buis (in de gemeente Thorembais), langs den Romeinschen heirweg van Bavay naar Tongeren, op de grenzen der gouwen van Namen en Brabant, 10 minuten gaans van de spoorhalle van ‘Grand-Leez’.
Voorenaan is er eene landteekening van Belgie, de plaatsen aanduidende, waar er zeker en stellig tumuli gevonden geweest zijn. Er en is geen een aangeteekend voor Luxemburg, West- en Oost-Vlaanderen, en Antwerpen.
De twee grafheuvels van Bois de Buis staan omtrent 20 meters van elkander. De eerste is 1 meter 50 hoog en heeft 12 meters doorsnede; De tweede is 3 meters 50 hoog en heeft 35 meters doorsnede. Eene teekening geeft er het uitzicht van.
In het graf van den eersten ‘tumulus’ vond men in het midden een groot aarden vat (dolium) en daarin eenige nagels, een zilveren geldstuk van Nerva. een gebrokenen schotel en twee mindere vaten: in een van dezen lagen de verbrande beenderen. In dit graf vond men nog 4 kruiken, 5 schalen, 6 kleine vaten en eene flesch, eene olieachtig stof inhoudende, waarvan de ontleding vermeld staat.
In het graf van den tweeden ‘tumulus’ vond men ook een tiental vaten.
Twee teekeningen geven een gedacht van de twee graven met de schikking der verschillige voorwerpen.
Om te eindigen, doet de schrijver eenige leerrijke bemerkingen over de romeinsche ‘tumuli’ die men meest ontdekt heeft langs de Romeinsche heirwegen, en op de grenzen, die de germaansche volkeren van het walenland afscheiden.
Er waren gewoonlijk twee of drie heuvels nevens eens: een daarvan bedekte de plaats van den ‘bustuin’ of ‘ustrinum’ waar de brandstapel (rogus) was; men deed dit uit eerbied voor de deelkens assche, die op den grond zouden verstrooid liggen. Dikwijls nochtans was er daar ook een graf gedolven, gelijk het hier 't geval was voor den eersten ‘tumulus’.
Het graf was niet altijd in het midden van den heuvel, die somtijds 15 meters hoog was. Als men immers begon het graf met aarde te vullen en te overdekken, zette men eenen paal of staak nevens het graf. Die staak wierd het middenpunt en zoo was het graf meer zijdewaarts. Het was hier ook al zoo.
De gebrokene schalen en vaten toonden dat de dood alles gebroken en verbrijzeld had voor den overledene.