Biekorf. Jaargang 11(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 262] [p. 262] Dageraad in 't Veurensche 't WORDT dag. Weg zijn de schimmen; en en uit den rooden gloei der kimmen, daar daagt een zee van geluw groen, vol peerlen die haar vonklen doen... Met witgekalkte hoven van geel en groen doorstoven, met huis en hof en boomgewas als vlottend op het welig gras, daar rijst een rij van dierwaranden vol rustend vee, vol rustige landen. De breede kim verbreedt, verdiept onendig, en wisselt af in groen en purperwendig. Haar zoom, een stond, wordt onbelet met ranke torenspitsen afgezet. Een gansche streek verrijst. De blanke duinen begroeten 't Zuiderland zijn heuvelkruinen. Het westen weert zijn wolken grauw en hemelt op in wit en blauw. Het houtland gloeit van vurige vonken, waarover als vorstin de gouden zon komt pronken. Een trillend licht het wijde ruim doorboomt, dat van het gulden glei der gulden daken stroomt, en hof en al in golvend vuur doet blaken. O! schoone dag! nog schoonder bij 't ontwaken van al dat hotwaarts rijdt en roert, en blij, in weide en beemd, het blijde leven voert. Horand Vorige Volgende