| |
| |
Op den vijftigsten verjaardag
van de plechtige kloostergeloften onzer eerweerde moeder abdesse, zuster Maria-Lucia, wijlen eer en jongvrouw Delphine Deschietere de Kerkhove, gevierd te Rousselare, in het klooster der Arme Claren Colettinen op den 25 September 't jaar O.H. 1882.
DE wereld was te kleen voor t' hert van Alexander!
des had hij wonderen lof bij menig oud Poeet;
maar k' wacht mij zulken lof te melden, die een ander
en een veel grooter hert als Alexanders weet;
Franciscus hert is dat, des armen van Assisen,
Hij die de wereld ook gekend heeft, en geschat,
van al te kleender weerde, om haar niet af te wijzen
voor t' eeuwig heil der hoog- en schoondere Hemelstad.
De wereld was te kleen voor t' hert van dezen strijder,
hij won en overwon ze duizendmaal, en nog
bleef plaatse er in zijn hert, dat wijder wierd en wijder,
| |
| |
na maat hij verder week van s' werelds oud bedrog!
In God docht hem het hert alleen bekwaam te leven,
t' afgrondig menschenhert dat altijd onvoldaan,
geen ruste en heeft, t' en zij t', den Schepper weêrgegeven,
in Hem mag rusten, Hem beminnen, Hem verstaan.
Is 't wonder dat een hert door God alleen bezeten,
de wereld overwon - wat zeg ik - met geweld
de wereld ommekeerde en uit heur slavenketen
zoo menig ziel verloste als ware Ridderheld?
o Ridderschap vol eere, o Kruisvaart, ondernomen
niet om het graf alleen en 't heilig Vaderland
des Zaligmakers, maar om alles te overkomen
dat tusschen mensch en God onvrije muren spant;
om God te winnen, God strijdmachtig in te varen,
gestreden af en los van s' werelds banden al
en vrij, oneindig vrij, - voor altijd vrij den waren
triomph te vieren, dien geen tijd meer stooren zal!
Dit deed Franciscus, dit zijn kinderen, een en allen,
't zij man, 't zij maagd, 't zij rijk, 't zij arme, kleen en groot
verstonden t' edel woord des voorbeelds. Duizendtallen
vergaarden onder 't kruis dat hij te volgen bood.
Van eenen zegenpraal als dien Franciscus benden,
met Armoe voor hun deel en 't Kruis voor wapen, Noord
en Zuid, en Oost en West, in alle streken, henden
op 's werelds heerschappij, wie had er ooit gehoord,
wie had er ooit gedurfd, bij de oude dichters, wagen
hetgeen zes eeuwen reeds getuigen in Gods Kerk,
hetgeen wij zelven nog op onze kwade dagen
beleven mogen van Franciscus wonderwerk,
dat altijd kleen, zoo groot, zoo machtig is, gedoken
in de oogen straalt, bespot alle eere wint, getrapt
beneen de voeten, leeft, onttredderd en gebroken,
weer, opstaat, en hersteld, dweers deur de wereld stapt.
Zoo is 't nochtans, niet waar, eerweerde en goede Moeder?
Gij weet het best toch, Gij die, in uw maagdenschoot,
zoo menig jaar de vlam gevoed hebt, die de Broeder
van 't oud Assisi kwam te ontsteken. Hij is dood
| |
| |
der wereld, maar hij leeft nog in uw hert, daar wonderen
verwekkend, zoo hij zelf er plag te werken, hij
die door geen berg, geen bosch, geen zee, was aftezonderen
van 't edel doel dat hij betracht. Zoo bleeft gij,
o Moeder onbeducht voor alle wereldmachten,
't apostelschap getrouw dat u de Vader gaf.
Gij stichttet niet alleen ons herte en onz' gedachten
met voorbeeld, lesse en moed, gij planttet uwen staf,
onvruchtbaar schijnend hout, waar Gods geheime wegen
u toogden 't vruchtbaar land, dat kruis en tegenspoed
en lijden leveren zou; maar 't heeft ook oest gedregen,
dien in zijn schuren God voor eeuwig bergen moet.
Laat Munster-aan-der-Aa, de kroone van Westfalen,
laat Dusseldorf den Rhijn versierend met de pracht
der schilderkunste; laat 't oud Tongeren verhalen
en 't leerzaam Rousselaer', hoe haast en onverwacht
uwe moederlijke staf daar nauwlijks kwam te raken
den grond of uit den grond kwam klooster, choor en kerk
gezegend als van God en ging er 't vier aan 't blaken,
dat niet meer sterven zou al woei het nog zoo sterk.
Ja Satan had het wel gekrenkt, had hij gekonnen,
hetgene, op God gesteund en op de Ootmoedigheid,
uw altijd hopend hert zoo krachtig heeft begonnen;
maar stormen hielp er niet, te diep was aangeleid
de grondslag en de steen waarop Gods werken gronden;
uw werk bleef ongedeerd en heden, God zij lof!
verscheen de dag, dat wij de vijftig jaar verkonden
die gij gewaakt hebt, in Franciscus maagdenhof!
Waak voort nog langen tijd en zij Gods engel nevens
u, wakend dag en nacht, opdat geen vijand ooit
en raak den gouden draad uws kostelijken levens,
noch 't hert, dat zooveel deugd heeft rondom u gestrooid.
Waak voort nog langen tijd, blijf bij ons die u allen
beminnen, Moeder, zoo elk kind beminnen moet,
en laat ons liever al, eerbiedig neêrgevallen,
als dat gij sterven zoudt, hier sterven voor uw voet?
|
|