Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMingelmarenPeerdemafooiWie 'n heeft er nooit gehoord van Hooi en strooi
en peerdemafooi?
Wat wilt dat zeggen? Reeds in Loquela 1887, Njmd, bl. 68, staat er o.w. ‘maguit’: ‘Het stemzaatlooze voorvoegselken ma- kan van veel vlaamsche woorden afgescheiden worden, zonder dat de beteekenisse daarvan merkelijk verandere. (En voorbeelden). De kinders zingen: Hooi en strooi
PeerdemachooiGa naar voetnoot(1)
Peerdemachooi 'n is niet anders als peerdemahooi, met de oude sterke uitsprake van de h, die zeer regelmatig den gewonen stafwissel (ch = f) ondergaat bij degenen die zingen: Hooi en strooi
Peerdemafooi.
De franschdolheid van sommigen zou hier voorzeker “mafoi!” uit te kunstenaren.’ En ziet! Franschdolheid! of liever geene franschdolheid, maar fransch-... fransch-..., 'k en weet niet wat!... in Volkskunde XII (1899-1900) bl. 58-61, lezen wij, onder hoofdinge ‘Peerdemafooi’ een opstel, dat komt van Dr. Maurits Sabbe, en dat onbeoordeeld en enkel ten opziene van voorbeelden volledigd wordt door A. De Cock, hoofdonderwijzer te Denderleeuw. En daarin staat nu de stellinge, dat ‘peerdemafooi’ moet komen van ‘par ma foi’. | |
[pagina 224]
| |
Wat daar besloten wordt, niet bij zelfblijkendheid maar bij innige meening, uit enkel voorbeelden die waar hier waar daar opgeschept zijn; voorbeelden die noch taal- noch geschiedenismatig gewikt of gewogen worden; voorbeelden die in dien voordachtelijken zin gestaafd worden door eenig zeggen van een verren vreemden dichter; en ook al zoodanig gebezigd zijn, dat een daarvan ‘perlarijn’ omdat het uitheemsch of moeilijk voorkomt, op den kant gezet is. Sedert dien, te weten in Volksk. XII 124, is nog Heer O. Vanden Daele daarover komen mêespreken en zeggen: indien Heer Dr. Sabbe gelijk heeft, dan is ‘perlarijn’ (dit laatste verwezen voorbeeld, en dat in sommige streken voor ‘peerdemafooi’ gebruikt wordt) misschien ‘Par la Reine’! Wat is er nu van den waren zin van ‘Peerdemafooi’? En waarom 'n zou het ook niet mogen zijn ‘Peerde-ma-fooi’ (vlg. ‘Fooie’ in 't Wvl. Idiot.), te meer dat ‘hooi’ nu toch reeds in de eerste rijmreke staat? LEVENSLEUGEN en levenswaarheid, door Johannes Jörgensen, vertaald door M.E. Belpaire, overgedrukt uit ‘Dietsche Warande en Belfort’, door A. Siffer te Gent. ‘Johannes Jörgensen, te Svenborg, in 1866 geboren, behoort tot de meestgevierden der Deensche schrijvers. Leerling van Joris Brandes, die in Denemarken de gedichten van Byron, Heine, Ibsen invoerde en zich zelven een Uebermensch betitelde, randde hij in zijne eerste werken, allen godsdienst, alle zedeleer, alle staatsinstelling aan. Doch reeds in 1892, met Stemninger (gedichten in proza en vers) en Livetstroe (een roman) slaat hij den Damascusweg in. In 1891 gaf hij Hjemve uit en korts daarna Bekendelse, en deze bekentenissen van zijnen terugkeer naar godsdienstige gevoelens deden eenen storm tegen hem oprijzen. Die storm vermeerderde met de verschijning, in 1895, van Reisebogen, en loeide voor goed toen in 1896 Livslögn og Livssandhed - het werk dat wij vertalen - uitkwam. Thans is M. Jörgensen niet alleen geloovig, korts na het verschijnen van dit dapper schriftje, heeft hij de volle waarheid omhelsd en is getreden in den schoot der katholieke kerk.’ Het lezen van deze knappe vertaling zal doen zien hoe dat de waarheid en de redelijkheid van het christen geloove, eenen ongeloovigen losbol tot haar kan trekken, als hij hem rechtzinnig door zijn verstand laat geleiden, en hoe dat alle andere leeringen en wijsgeerige stelsels hun zelven vernietigen. De levendigheid van opvatting, en de dichterlijkheid van uitdrukking, doen den lezer veel genoegen smaken! C.D.L. |
|