| |
| |
| |
Leye-Lys
MEER dan eens reeds werd de naam onzer ‘golden river’ taalkundig behandeld, zonder dat er, naar mijn weten, tot nu toe eene voldoende verklaring gevonden werd. Daarom zal het niet ongepast zijn, dit vraagstuk aan een nieuw onderzoek te onderwerpen, en te zien of er geene mogelijkheid ware, van tot eenen meer bevredigenden uitslag te geraken. Vooreerst geef ik de vormen van ons woord, zooals zij in de geschriften van vroegere eeuwen te voorschijn komen; daarna poog ik de meeningen, die wegens den oorsprong van dit woord in omloop zijn, te weerleggen; en eindelijk stel ik eene nieuwe verklaring voor, die beter, en, zoo 't mij voorkomt, ten volle met de taalwetten overeenstemt.
I. Onder de schriftelijke oorkonden, die men hieromtrent weet aan te halen, zijn er twee die tot de VIIde eeuw behooren. In beide komt ons woord voor onder de gedaante Legia. Het eerste stuk staat bij Van Lokeren: Chartes et documents de l'abbaye de S. Pierre, blz. 7, en valt, volgens den uitgever, tusschen de jaren 649-654. Daar leest men: inter decursum duorum fluminum Scaldis et Legie. - Legie (eigenlijk behoorde een haakje onder de uitgaande e geplaatst te zijn) staat, volgens de spelling des tijds, voor Legiae, en is de genitief van Legia. - Ongelukkiglijk is het stuk, waarvan hier spraak is, niet oorspronkelijk, maar alleenlijk een later afschrift, wiens spelling in den loop der tijden kan gewijzigd zijn; ja, zelfs schijnt het dat de oorkonde, wier echtheid overigens sedert lang betwist was, stellig als valsch zou moeten aanzien worden. Deze althans is de meening van Pirenne: Bulletins de la commission royale d'histoire, 5, V, blz. 115, nota.
Het tweede stuk is te vinden bij Serrure: Cartulaire de S. Bavon, blz. 2, en zou behooren tot het jaar 694. Daar luidt het: in Sclautis... in pago Gandensi super fluvium Legia. - Even als het voorgaande, is dit stuk onoorspron- | |
| |
kelijk; het is niets dan eene korte melding, opgemaakt volgens vroegere geschriften, die reeds meer dan eene wijziging konden ondergaan hebben, en waarbij zekerlijk onechte deelen gevoegd zijn. Ook de taalfout Legia, voor Legiam, is niet uitsluitend Merowingisch; in latere eeuwen wordt zij even veelvuldig aangetroffen.
Daaruit volgt dat de woordvorm Legia, als behoorende tot de VIIde eeuw, van alle bewijskracht ontbloot is, en als zoodanig moet ter zijde gelaten worden. Nutteloos was het echter niet hierop te wijzen, daar beide vormen nog, zonder eenige waarschuwing, en bijgevolg als echt, opgenomen zijn bij G. Kurth: Frontière linguistique, blz. 452.
In de VIIIste eeuw is, voor zooveel mij bekend is, niets aangetroffen; uit de IXde eeuw echter hebben wij eene gewichtige getuigenis. In de Translatio S.S. Marcellini et Petri, VIII, 76, van Einhard, die gestorven is in 844, lezen wij: juxta Scaldim..., ubi idem amnis Legiae flumini conjungitur. Dit geschrift is overgenomen door de Bollandisten: Acta Sanctorum, 2den Juni. - Het is mij wel is waar onmogelijk de echtheid dezer lezing te onderzoeken; maar ik heb ook geen redenen om ze te verdenken.
Andere voorbeelden der IXde eeuw ken ik eigenlijk niet. Wel is waar komen bij Van Lokeren, ib., onder nummer 6, een aantal stukken voor, die behooren tot de jaren 811-870, en waar meermalen van de Leie melding gemaakt wordt. Doch moet bemerkt worden, dat dit alles door Van Lokeren overgenomen is uit Vande Putte: Ann. de la Soc. d'Em. de la Fl. occ. T. III, big. 205 en vlgg., en dat, volgens Vande Putte, deze stukken weêrgegeven zijn, niet naar het oorspronkelijke, maar naar een afschrift, behoorende tot het midden der Xde eeuw. Als getuigenis, niet der IXde, maar der Xde eeuw, kunnen zij dus wel gelden. Welnu, in deze stukken, vindt men, indien ik wel geteld heb, den naam der Leie 8 maal geschreven Legia, drie maal Leia, en twee maal Legis. De vormen Leia en Legia zijn niets dan verschillende schrijfwijzen, om eene en
| |
| |
dezelfde uitspraak voor te stellen: dit zal verder klaar worden. Wat Legis aangaat, dit is ofwel eenvoudig eene schrijffout, ofwel een nieuw gevormde nominatief, naar het voorbeeld der volkslatijnsche zelfst. naamw., die nevens eenen accus. op -e (class. -em of -im) eenen nomin. op. -is hadden; b.v. acc. ave, clave, nave, enz. (class. avem, clavem, navem), nevens nom. avis, clavis, navis. Er is immers een tijd geweest, zooals wij verder zullen zien, dat men Legie (Leie) had, instêe van Legia (Leia). Dus nave: navis = Legie: Legis.
De stukken, waarvan wij hier gesproken hebben, vindt men terug bij Vande Putte: Annales Abbatiae S. Petri Blandiniensis, blz. 72 en vlgg. maar ditmaal zijn zij weêrgegeven naar een handschrift van het midden der 11de eeuw. Zoo ten minste is het dat de uitgever erover oordeelt. Hier ook leest men meest Legia, eenige keeren Leia.
Nog meermalen vindt men Legia, en een of twee maal Leia als tiende-eeuwsche vormen in andere oorkonden bij Van Lokeren, ib., en Vande Putte, ib., doch alleenlijk in niet oorspronkelijke, alhoewel waarschijnlijk wel nauwkeurig afgeschreven stukken. Legia vindt men verder nog eenige keeren bij Serrure, ib., zoowel in oorspronkelijke, als niet oorspronkelijke stukken, ook tot de tiende eeuw behoorende. Natuurlijk blijft deze vorm ook in latere tijden in gebruik; doch het is nutteloos hem verder te vervolgen, daar wij wegens zijn bestaan eene genoegzame zekerheid bezitten.
Eindelijk dient nog aangestipt te worden, dat men later, ten minste reeds binnen de 12de eeuw, de vormen Lisa, Lisia aantreft; om deze hebben wij ons echter niet te bekommeren, daar zij klaarblijkelijk niets ander zijn, dan onbeholpen verlatijnschingen van het reeds mond- en boek-vaste fransche woord Lys.
II. Onder de etymologische verklaringen, tot dewelke het woord Leie, fr. Lys, aanleiding gegeven heeft, zijn er mij drie bekend, die ik achtereenvolgens bespreke.
A. Volgens Vanderkindere: Bulletins de la commission
| |
| |
royale d'histoire, 5, VII, blz. 116, nota, zou Leie, Lys, komen van Letia, een zelfst. naamw., waarvan het bijv. nw. leticus, in pagus leticus, zou afgeleid zijn. Dit is onmogelijk. Letia immers zou in het Dietsch Lette of Litte, of, indien wij de e lang mogen veronderstellen, Liete, of mogelijk ook Lete gegeven hebben: in alle geval zou de t tot heden toe bewaard zijn. In het Fransch echter zou Letia, Lesse, Liesse (picardisch ook wel Lèche, Lièche) of iets dergelijks geworden zijn: in geen geval Lys. De oudere naam der Belgische rivier la Lesse komt inderdaad onder den vorm Letia voor. Zie Kurth: Front. ling. blz. 453.
B. Door G. Kurth: Front. ling. blz. 550, 551, nota, wordt gevraagd of Leie, Lys soms niet zou kunnen afgeleid worden uit eenen ingekorten bijvorm van Liger. Zulk eene afleiding ware in strijd met de dietsche en fransche taalwetten, zooals ik genoegzaam meen aangeduid te hebben, in het Bijblad van Biekorf, 1896, blz. XXXIII en vlg., en is bijgevolg van de hand te wijzen.
C. Verdam: Mndl. Woordenb. i.v. Leye, zegt: ‘Waarschijnlijk is dit woord oorspronkelijk hetzelfde als leide, waterloop.’ En i.v. Lede: ‘de Leye... zal wel staan voor Leide.’ Daartegen zijn de volgende redenen in te brengen, waarvan de eerste als heel gewichtig, de twee laatste als afdoende moeten beschouwd worden:
1o Het woord leide luidt in West- en Oostvlaanderen, overeenkomstig met de gewone westdietsche klankwetten, leede, waaruit lee; vgl. weide, wvl. weede, wee, enz.
2o Hoe zou leide, leede, uit een oudnederfrankisch laida of laidi in het fransch lys geworden zijn?
3o De d van leide, leede, kan onmogelijk in de 9de en 10de eeuw reeds uitgevallen zijn. Eerst op het einde van het middeleeuwsch tijdvak, is de d tusschen klinkers allengskens aan 't verdwijnen gegaan, een verschijnsel overigens dat heden ten dage nog niet volkomen ten uitvoer gebracht is. In de 9de en 10de eeuw dan zou dit woord onmogelijk door Legia, Leia kunnen voorgesteld zijn, maar wel door leda
| |
| |
(d.i. lêda), zooals het overigens, geheel den middeleeuwschen tijd door, door lede (d.i. lêde), leede en leide voorgesteld is.
Opmerk. 1. De laatst aangegeven vorm leide behoort tot de meer oostelijk gelegen gouwen. Aan dit leide beantwoordt naderhand in dezelfde gouwen (Brabant en Antwerpen) een vorm leie (bij Kiliaan leye, nevens leyde), later lei (bij Schuermans: Algemeen Vlaamsch Idioticon). Uit het voorgaande is het licht op te maken, dat dit leie, lei met ons West-en Oostvl. Leie niets gemeen heeft.
Opm. 2. Steunende op De Bo: Westvl. Idioticon, meent Verdam i.v. Leye, dat dit woord in Veurne-Ambacht nog gebruikt is in den zin van een grooten waterloop... Voor eenen vreemdeling is de text van De Bo hier inderdaad minder verstaanbaar. In de werkelijkheid wordt alleen het Veurne-Ambachtsche verkleinwoord leige aangegeven, dat echter ten onrechte, en op het gevaar af van den lezer op het dwaalspoor te leiden, in de aangehaalde voorbeelden vervangen wordt door leitje. Dit woord leige nu kan zoowel verkleinvorm zijn van leed als van leie. De Veurne-Ambachtenaars immers zeggen zoowel kleige, van kleed, als keige, van kei. Daar echter leed, gelijkbeduidende bijvorm van leede, eertijds toch, in Veurne-Ambacht veel gebruikt was (men zie de vroegere kaarten en de geschiedenis van Veurne door Ronse en Borre), terwijl het woord leie daar immer vreemd gebleven is, zoo moeten wij wel, en dat met zekerheid, besluiten dat leige het verkleinwoord is, niet van leie, maar van leed.
Opm. 3. In het Noord-Oosten van West-Vlaanderen schijnt ons woord, dat toch oorspronkelijk een gemeen zelfst. nw. was, met nagenoeg eene zelfde beteekenis als leede, leed = waterloop, vroegertijds wel inheemsch geweest te zijn. In oudere stukken vindt men het aan verschillende waterloopen toegepast; en tot heden toe draagt, volgens Vander Maelen: Dictionn. Géogr. de la Fl. Occ., eene beek op Snelleghem den naam van Leyebeke, en eene op Sinte-Kruis den naam van Maele-Leye Ook in
| |
| |
Nederland wordt de naam Leie aangetroffen; hier echter moet in acht genomen worden dat een hedendaagsche vorm lei(e) de voortzetting kan zijn van een ouder leide.
Opm. 4. De oude naam Legia van het beekje, dat heden den naam draagt van Ri-de-Coq-Fonteine, en in de Maas loopt, zal ook zeker wel identisch zijn met het hier behandelde Legia.
('t Vervolgt)
A. Dassonville
|
|