Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan Volkskunde
| |
[pagina 212]
| |
De mensch mikt,
maar God beschikt.
Goed verloren, niets verloren,
moed verloren, iets verloren,
eer verloren, meer verloren,
ziel verloren, al verloren.
De hope voedt
in tegenspoed.
't Is al goed
wat God doet.
God gaf, God nam,
't Geen van Hem kwam.
't Zij voor- of tegenspoed,
Wat God ons geeft is goed.
Bemerkt hier in 't voorbijgaan dat versmaat, woordenklank en stafrijmen te zamen. spannen om aan de laatste spreuke eene bijzondere welluidendheid en zangerigheid te geven. Ons volk bezit ook eenen schat van spreekwoorden nopens deugd en ondeugd, leven en dood, hel en hemel. Het is immers vaste overtuigd dat er hem na dit kortstondig leven eene strenge rekenschap zal gevraagd worden van den rechtveerdigen Rechter, en dat men de zonde moet vluchten, heilig leven en dikwijls op de dood denken, wil men met een gerust gemoed, zijn eindvonnis afwachten. Men moet de zonde vluchten, want: Groote zonden,
Groote wonden.
Daar is een ooge die alles ziet,
en loopt waar gij wilt, ge en ontvlucht ze niet.
| |
[pagina 213]
| |
Niemand zal zijn vuurken zoo laag stoken of zijn rook zal
omhoog klimmen.
Wat iemand in het donker doet,
Wordt op den lichten dag geboet.
Ons Heere is geen spreker
Maar wel een wreker.
God verkleent ze na hun dood,
Die hier leefden al te groot.
Die de wereld kiest
God uit 't oog verliest,
of te wel: Zij die hier hun hemel kiezen
Zullen hem hierna verliezen.
Menschen die zoo leven: Ze eten 't wittebrood hier voor
en zoo gaat hun hemel door.
maar integendeel: Wanneer de ziel zich keert tot God,
Dan is de wereld enkel spot.
en bijgevolge: Verre van de wereld, is dichte bij God.
De keus is vrij, maar dat men het wel onthoude: Een hemel hier of eenen dáár,
Het is gesteld voor allegaar;
Eer gij hem boven dan verliest
Zie hoe gij hier beneden kiest.
De Vlaming heeft eene bijzondere achting voor de ware en rechtzinnige deugd. Gaat liever de spreekwoorden na die daarop betrek hebben. Gelukkig kind
dat God bemint.
| |
[pagina 214]
| |
Hij die bij jeugd de deugd betracht
heeft de engelen tot zijn legerwacht.
Daar is geen zilver of verguld
zoo schoon als leven zonder schuld.
Deugd is kostelijker als goud. Het beste reisgeld is de deugd. Ontneemt de deugd haar strijd en pijn,
en deugd en zal geen deugd meer zijn.
De deugd, hoe meer zij wordt gewond,
hoe meer zij groeit en wordt gezond.
Gij moet of zonde of deugd verkiezen,
den hemel winnen of verliezen;
doet dan uw keus met overleg,
want nimmer vindt ge een middelweg.
De Vlaming bemint de deugd, ja, maar niet hetgene slechts het uitwendige en den schijn van de ware deugd bezit, want: De heiligheid bestaat niet in den schijn,
maar heiligheid bestaat in 't waarlijk heilig zijn.
of ook nog: De deugd eischt daad. 't Gepraat heeft weinig te beduiden: geloof en liefde en hoop zijn zaken geen geluiden. Ons volk heeft ook eene zalige vrees voor de dood, tracht aan anderen datzelfde gevoelen in te boezemen. Tot bewijs daarvan de volgende spreuken: Wilt gij namaals zijn verblijd,
brengt wel over uwen tijd.
Laat hemelvreugd en hellepijn
altijd in uw gedachten zijn.
| |
[pagina 215]
| |
Ziet altijd eer gij slapen gaat
of gij met God nog effen staat.
Helaas! De mensch met al zijn pracht
en is maar ijs van éénen nacht.
Wat ik was en is niet meer,
wat ik ben is wonder teer,
wat ik namaals wezen zal,
lieve God! daar is het al.
Gij leeft om te sterven, sterft om te leven.
Vreest ge een dood vol bitterheid,
houdt u tot de dood bereid.
want: Tegen de dood en is geen schild:
leeft gelijk gij sterven wilt.
De boom valt alwaar hij helt.
daarbij: De oude menschen moeten, maar de jonge kunnen sterven. en: De dood
'n spaart kleen noch groot.
Door die enkele voorbeelden, uit duizenden gekozen, is het klaarblijkend, dunkt me, hetgene ik van den beginne af beweerd heb, namelijk: dat de christen godsdienst in ons volk diepe en onuitroeibare wortels geschoten heeft, en dat de woeste winden van ongeloof te vergeefs hunne krachten verspelen om dien eeuwenouden eik ten gronde te vellen, of zelve maar te doen begeven; want zoo het volk in zijne dichterlijke tale zegt: Hoe meer de wind de takken waait,
hoe meer de wortel diepe staat.
| |
[pagina 216]
| |
Men zal misschien tegen mijne bewijsvoering opwerpen, dat de volkskunde, nevens door en door godsdienstige gebruiken en spreekwoorden, ook andere oplevert, waarin wij eenen geest van wangeloof bespeuren en dat wangeloof toch niets min dan ware christenzin is. Van die gebruiken zijn onder andere de volgendeGa naar voetnoot(1): Wilt ge uw bezaaidte toover- en wormvrij houden, gaat er, 's morgens vroeg, eer de zonne opstaat, kruiswijs over en mint of vezelt de volgende bezweerspreuke: Lieven Heere en Sente Amand
gingen tsamen achter 't land,
zonder stok noch roe in hu'lder hand.
‘Heere,’ zeid hij, Sente Amand,
‘Daar zijn wormen in dat land.’
En Ons Heere zei tegen Sent Amand:
‘Wel, steekt uit uw rechter hand,
en, 't zij zwart, wit, geelf of rood,
binst drij dagen zijn ze allemaal dood’
Heeft er iemand den snik, hij moet dit of dat doen, en daarbij zeggen: Ik en de Snik
gingen over de zee:
ik kwam weere
en 'k en had 'n nie mee!
Daarop zal ik eerst doen opmerken, dat de gebruiken en spreuken van dat slag veel min te vinden zijn dan deze, van eenen waren christenzin doordrongen, en daarbij, dat de lieden die er nog waarlijk geloof aan hechten dunne gezaaid zijn en van dag tot dag min talrijk worden. Men mag dus op die enkele gevallen niet steunen om den algemeenen regel omver te werpen; eene uitzondering immers kan slechts den algemeenen regel staven, maar niet vernietigen. | |
[pagina 217]
| |
Daarbij, vele dier geplogentheden en spreekwoorden, die bij een eerste opzien niets anders dan wangeloof schijnen te bevatten, blijken, bij een nader onderzoek, op eenen godsdienstigen en christelijken grond gesteund te zijn. Ik zal het trachten te toonen voor het eerste aangehaald voorbeeld. ('t Vervolgt) A. Leeder |