Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
[Nummer 11] | |
Nog de jubelprocessie van 1900.DE jubelprocessie van het jaar 1900 is zoo wonderschoon geweest en heeft zoodanig alle verwachting overtroffen dat de omstandige beschrijving ervan in Biekorf dient bewaard te blijven. Sint Augustijn, de geleerde kerkvader en bisschop van Hippona, was een uitstekende schrijver en een machtige redenaar. Onder zijne talrijke werken zijn er verschillige die bewijzen dat hij, nevens zijn wonder verstand, ook eenen buitengewonen kunstzin bezat. Iedereen weet dat hij, in zijnen geestdrift voor het schoone, eens uitriep: ‘Er zijn drie dingen die ik zou willen gezien hebben: Cicero op het spreekgestoelte van het Forum, den Heiligen Paulus in het Areopage en de stad Rome binst den zegevierenden intocht van een zijner overwinnende helden.’ Indien wij christene feesten aan heidensche mogen vergelijken, is het zeker dat de vermaarde godsgeleerde van Africa dieper zou getroffen geweest zijn door eenen stoet | |
[pagina 194]
| |
gelijk de brugsche Jubelprocessie van 1900, als door de luisterlijkste zegevieringen van het oude Rome. 't Is ten minste het gedacht dat ons te binnen viel, toen wij, op 7sten Mei laatstleden den onvergeetlijken optocht ter eere van het H. Bloed door onze straten zagen voorbijtrekken. Immers al wat rijkdom en pracht, kunstzin en godvruchtigheid, oudheidskunde en smaakgevoelen kunnen samen brengen om eene feest op te helderen, was in de brugsche jubelprocessie vereenigd. Onder de aanwezige toeschouwers telde men den Cardinaal-Aartsbisschop van Mechelen, den Pauselijken Nuntius bij het hof van Brussel, een aantal bisschoppen en andere kerkvoogden, veel priesters en geleerden, ontelbare Bruggelingen en vreemde reizigers die in menige omstandigheden de heerlijkste feesten bijgewoond hadden: en allen waren het ééns om met geestdrift uit te roepen: Nihil ad Brugas, Niets en kan aan den brugschen optocht vergeleken worden! In dien historischen stoet kon men in ééns alles bewonderen wat het oude Brugge in de middeleeuwen en in latere tijden, bij de plechtige intreden der graven van Vlaanderen, der Hertogen van Bourgondie en der vorsten van het huis van Spanje-Oostenrijk zoo dikwijls gezien had: den glans der kostbaarste zijden stoffen, de wondere tooverkracht der veelkleurige mantels, het schitteren van goud en zilver, van kronen en edelgesteenten, de blinkende wapens der ridders en, hetgene nog meer als al die pracht uitscheen, te weten: de deftige houding van schildknapen, van helden, van prinsen, en vooral van vorstinnen, en hofdamen die, in haar pronkgewaad, aan iedereen de woorden van Joanna van Navarre te binnen brachten: ‘Ik dacht hier te Brugge alleen koningin te zijn, en ik zie er bij honderden die mij overtreffen!’ En nogtans de Bijbelstoet moest dit alles nog te boven gaan. ‘Wanneer ik de bijbelsche groepen gezien had, zei eene arme vrouw, schenen mij al het goud, en al het zilver, en al de zijde van geener weerde meer te wezen.’ | |
[pagina 195]
| |
En inderdaad, hetgeen in het laatste deel der processie tot de herten sprak, hetgene de schoonste herinneringen eener christene opvoeding deed herleven, 't was de boeiende verbeelding van de geschiedenis des Zaligmakers die, zelfs bij onverschilligen de aandoenlijkste gevoelens verwekte, Dagbladschrijvers die den godsdienst dagelijks aanranden, ongodsdienstige menschen die hunne christelijke gevoelens verloren hadden, zoowel als de godvruchtigste toeschouwers: allen waren diep getroffen, toen zij de arme krib van Bethleem, den twaalfjarigen Jesus, den gevierden Verlosser van Palmzondag, den kruisdragenden Christus en de Moeder van smerten, als vóór hunne oogen, zagen verschijnen. Hoe menigen der honderd duizend aanwezigen en zijn er niet die tranen stortten bij het herdenken dier zielroerende vertoogen! En wie zal zeggen hoeveel er, bij het zien dier sprekende beelden, tot ingekeerdheid gekomen zijn, en, al ware het ook maar voor eenige oogenblikken, hunne liefde tot God hebben voelen herleven?
***
De H. Bloedprocessie van het jubeljaar 1900 is twee maal uitgegaan: den maandag 7den en den zondag 13sten Mei. Den eersten keer was het weder overtrokken en men vreesde eenigen tijd dat de optocht zou onmogelijk wezen. 's Morgens had het geregend; doch, na de pontificale hoogmis, die Zijne Eminentie de Kardinaal Goossens ten 9 uren en half in de hoofdkerk gezongen had, schenen de zware en zwarte wolken op te trekken, en bevel wierd gegeven de processie te doen vooruitgaan. 't Is op een verhoog, in de Steenstraat, al den noordkant van Sint-Salvators kerkhof dat HH. HH. de Bisschoppen en andere Kerkvoogden met de Geestelijkheid en allerhande Overheden den stoet bewonderd hebben. Stippen wij hier de bijzonderste namen aan: Z.E. den Cardinaal Goossens, Aartsbisschop van Mechelen; Z.E. Granito di Belmonte, pauselijke afgezant te Brussel; HH. Door- | |
[pagina 196]
| |
luchtige Hoogweerdigheden de Bisschoppen Doutreloux van Luik, Stillemans van Gent, Waffelaert van Brugge, Walravens van Doornijk, Heylen van Namen, Brondel van Helena (Vereenigde Staten van America) en Gabriels van Ogdensburg, (ibid.), alsook de Abten der Trappisten van West-Vleteren en der Benedictinen van Steenbrugge. Mgr. Simon, Aalmoesenier van het Hof te Brussel en Mgr. Peri Morosini, Secretaris van den Nuntius waren ook onder de aanwezigen. De geestdrift van dezen laatste was onbeschrijfelijk Nooit en had hij in Italien en te Rome zulk een prachtig schouwspel voor oogen gehad. Naarmate de processie voorbij trad, gaf hij zijne bewondering zonder weergâ door allerlei uitroepingen te kennen. 't Was het zelfde onder de Bisschoppen, die met opgetogenheid en verrukking den glansrijken en treffenden optocht aanschouwden. De geestdrift steeg ten toppe bij het zien der Intrede van Jerusalem en bij het hooren van den indrukwekkenden Hosanna. Schier al de Bisschoppen en duizenden omstaanders waren over van aandoening en hadden de tranen in hunne oogen. Men moet een diergelijk vertoog te Oberammergau gezien hebben, om er de wondere schoonheid van te kunnen begrijpen. Maar in geene steden van Belgie of andere landen en zou het volk kunstzinnig genoeg zijn om, gelijk te Brugge, zulke gebeurtenissen te vertoonen. Iedereen in het bijzonder was zóó gepast in zijne houding en gebaren, zóó deftig en zóó voortreffelijk in zijn voorkomen, dat de groep der Intrede in zijn geheel beschouwd er zoo sierlijk en edel uitzag, als de prachtigste schilderijen van de beroemdste kunstenaars. Men zou gezeid hebben dat al de verbeelders hunne rollen afgekeken hadden van de heerlijke tapijtwerken die binst de Meimaand den choor der hoofdkerk van Brugge versieren. Gelijk op die overprachtige tafereelen bewonderde men het deelnemen van iederen persoon aan het gebeurde, de verscheidenheid van houding, de tooverkracht der | |
[pagina 197]
| |
kleuren, de eenheid der groepeering, alsook eenen zwier en een leven, waarover zelfs de ervarene kenners verstomd stonden. En de praalwagens van Bethleem en Calvarien, hoe wonderlijk ook, hoe deftig, hoe volmaakt onder het plastiek opzicht! Ja, wij herhalen het met waarheid: Nihil ad Brugas, nievers gelijk te BruggeGa naar voetnoot(1)! Den maandag 7sten Mei duurde het voorbijgaan van geheel den stoet 45 minuten; ongelukkiglijk, zelfs eer hij voor de HH. HH. Bisschoppen was voorbij getrokken, begon een fijne maar aanhoudende regen te vallen. Niettemin kon men geheel den doortocht voleindigen; en ja, op den laatsten oogenblik, wanneer, ten 1 ½ ure, op den Burg, de zegen met het H. Bloed gegeven wierd, kwam de zonne dat overheerlijk vertoog opluisteren. Toen alles gedaan was, hebben wij de gelegenheid gevonden om te spreken met eenen Antwerpschen kunstminnaar die den vermaarden optocht van het Landjuweel herinnerde, maar vol opgetogenheid uitriep: ‘Brugge is boven! Doch, voegde hij er bij, hadde men in de straten een breederen doorgang gelaten, en hadden al de groepen meer | |
[pagina 198]
| |
uitgebreid kunnen zijn, uwe processie zou in haar zelve ten minste van dobbele weerde geweest zijn.’ Zulk eene getuigenis was aanmoedigend en leervol, en alle maatregelen wierden genomen om de gedane opmerking tijdens den tweeden uitgang te nutte te brengen.
***
Den zondag 13sten Mei wierd de plechtigheid met de aanwezigheid vereerd van Z.D.H. Mgr Ferrant, bisschop-coadjutor van Noord-Kiang-Si in China, die met Z.D.H. den bisschop van Brugge, na de bedevaartmis, van op Sint-Salvator's kerkhof den optocht aanschouwde. Het was dezen keer onder eenen helderen zonneschijn dat de feest plaats had. De processieweg, te midden de straten en door de dikke rangen van het wemelende volk, was ook breeder opengehouden; de voorbijgaande groepen stapten trager vooruit, de verschillige personen waren beter van elkander gescheiden, en de bewonderende menigte kon alles tot in de minste bijzonderheden opmerken: in één woord, men had dezen keer al wat men tot het welgelukken der plechtigheid wenschen kon. Bij de hoofdkerk duurde de doortocht van kwart vóór den elven tot kwart voor den twaalven. Het was omtrent één toen de voorwacht der Lanciers op den Burg aankwam. De verschillige groepen gingen nogmaals elk op de plaats waar zij na de eerste processie, acht dagen te voren, geschaard stonden. Ten één ure 40 minuten kwam het einde van den stoet, met de Geestelijkheid, aan den voet van den altaar waar het Heilig Bloed ter vereering wierd uitgesteld, terwijl het geschal der trompetten en de laatste gezangen boven de hoofden van het volk in de verte weêrgalmden. Welk een grootsch schouwspel had men nu voor oogen! Aan den voet van het middeleeuwsch stadhuis en van de oude Heilig-Bloedkapel, eenige stappen van het gewezen slot der graven van Vlaanderen, op de plaats waar eertijds, in de hoofdkerk van Sint-Donaas, een onzer vorsten de kroon der marteldood ontvangen had, te midden de | |
[pagina 199]
| |
herinneringen van de machtige poorters der roemrijke gemeente van Brugge, die weleer keizers en koningen deed beven, - was het uitzicht op de bonte menigte van ruiters en ridders, op de zoo rijk gekleede mannen, vrouwen en kinders die den stoet uitgemaakt hadden, op de veelkleurige vaandels en vlaggen die boven de hoofden wapperden, inderdaad tooverprachtig. Is het toegelaten hier eene persoonlijke herinnering aan te halen? In het jaar 1879 of 80, den zaterdag voor H. Bloeddag, ontving ik uit Leuven een telegram waarbij men mij met eene boodschap belasste voor den welgekenden Mergaert. Het was zake hem het portret te doen maken van den Rector magnificus Mgr NamêcheGa naar voetnoot(1). Ik had niet de minste hoop den schilder t'huis te vinden; ik meende dat hij diep in Frankrijk aan het werk was. Doch, tegen alle verwachting ontmoette ik hem den zondag voor de H. Bloedprocessie. Toen ik hem mijne verwondering uitdrukte: ‘ja, antwoordde Mergaert, ik was ginder vlijtig aan het werk; maar eens dat de Meimaand gekomen is en kan er mij niets van Brugge verwijderd houden. Ik zou den helft van Europa doorreizen om de processie te zien en vooral om het sluiten der plechtigheid bij te wonen. Nievers ter wereld en kan men iets aanschouwen dat mag vergeleken worden aan den Burg van Brugge met al de schilderachtige groepen, met de biddende menigte en den zegenden Kerkvoogd die, de H. Relikwie in zijne handen houdende, de genade Gods over het vlaamsche volk afsmeekt: Zulk een vertoog treft den kunstenaar en doet hem huiveren tot in het merg zijner beenderen!’ Men bemerke wel dat deze woorden zinspeelden op de gewone processie der XIXde eeuw, die in 1899 voor de laatste maal is uitgegaan. Wat zou Mergaert gezeid hebben ware hij van onzen jubelstoet getuige | |
[pagina 200]
| |
geweest en hadde hij, op 7den en 13sten Mei laatstleden, de koninklijke pracht kunnen bewonderen waarvan wij ooggetuigen waren?...
***
In het 10ste talmerk van Biekorf, dat op voorhand gedrukt was en den 6den Mei naar de inschrijvers verzonden wierd, hebben wij, onvolledig genoeg, een gedacht der jubelprocessie trachten te geven. Op het vragen van vele lezers drukken wij nu zooveel mogelijk het omstandig programma, ad perpetuam rei memoriam. | |
I. Geschiedkundig deel.De stoet begint met het muziek der Lanciers en eene afdeeling van dit zelfde peerdevolk in garnizoen te Brugge. Daarna komen de volgende groepen: 1ste Groep. De Ambachten van Brugge in de middeleeuwen. Door hetgene wij geschreven hebben, weet men dat de H. Bloedprocessie in de verledene eeuwen bijzonderlijk de stoet was der 54 Ambachten, die jaarlijks te voorschijn kwamen met hunne kapelaans en dekens, met hunne vaandels en prachtkeersen, waaraan de schild en de zinnebeelden van het Ambacht vastgehecht waren. De ‘Gilde der Ambachten’ herinnert dit oud gebruik. De groep is samengesteld uit trompers gevolgd door speelmans, wevers, smeden, kleermakers, schoenmakers, timmerlieden, korfvlechters, behangers, bleekers, scheepslieden en boekverkoopers. Deze laatsten dragen de kleedij der XVste en de andere deze der XIIIste eeuw. Twee vergulde kruisen gaan voorop. De Dekens dragen de halsketen en de roede gelijk eertijds; maar de vaandels, volgens den ouden trant, zijn deze der hedendaagsche vakvereenigingen. Hoe lief en hoe schilderachtig! 2de Groep. Plechtige intrede van Diederik van Elzaten, die den 7sten April 1150, te Brugge, na zijne tweede kruisvaart, terugkwam en aan zijne hoofdstad het H. Bloed des Zaligmakers als geschenk aanbood. Dit was, inderdaad, | |
[pagina 201]
| |
de eerste H. Bloedprocessie. Zij is verbeeld als volgt: Trompers; de standaard van Vlaanderen en deze van het H. Land; 22 wapenknechten te voet; vier hofknapen, te peerde, met de wapenschilden van graaf Diederik en van zijnen zoon Philippus, enz.; Diederik, met de H. Relikwie in zijne handen; Leonius, abt van Sint-Bertins; de proost van Sint-Donaas met 12 kanoniken en den gelukzaligen Idesbaldus; Philippus van Elzaten met 9 kruisvaarders; Gravin Sybilla, hare dochter Margareta en 14 hofdamen. Overheerlijke ruiterstoet, die gesloten wordt door 20 wapenknechten te voet. Rijke en streng historische kleederdracht der XIIste eeuw. De namen zijn deze der ridders en damen volgens de oude oorkonden. Ingericht door de Congregatie van O.L.V. der Zeven Weëen, onder het bestier der EE. Paters Jesuieten. De 3de Groep herinnert verschillige dingen die den eeredienst van het H. Bloed betreffen. En inderdaad, men ziet opvolgentlijk: 1o dragers der wapenschilden van Brugge en van het edel Broederschap van het H. Bloed, alsook een opschrift wegens de overbrenging van de Relikwie in eenen nieuwen fierter, (1388); 2o de geboetseerde afbeelding der eerste H. Bloedkapel (XIIste eeuw), een kunstwerk van den beeldhouwer Michiel Dhont, volgens de teekening van Vrijheer Bethune- de Villers. Belangrijke afbeelding, in alles overeenkomstig met de herstelde krocht van Sint-Baselis; 3o de twee burgmeesters en de 12 schepenen van Brugge. Het Magistraat en al de burgerlijke overheden hebben altijd in den loop der eeuwen hunne onschatbare Relikwie met den grootsten eerbied vereerd. De namen der personen die hier optreden zijn uit de handvesten der XIVste eeuw getrokken; 4o de vier kapelanen van SintBaselis aan wie het H. Bloed van eersten af wierd toevertrouwd; 5o Willem, bisschop van Ancona, die, in 1388, het H. Bloed in eenen nieuwen fierter plaatste, in het bijzijn van Simon, bisschop van Terenburg, Berthold, bisschop van Lincoln, Geeraard, abt van Clairvaux, Jan, abt van Ten Duinen en Jan, abt | |
[pagina 202]
| |
van Ter Doest: allen verbeeld in hun gewaad der XIVste eeuw; 6o een groep van 12 leden van het edel Broederschap, met den ‘Tabbaert’ van het jaar 1449, volgens de oude teekeningen van dien tijd, en voorafgegaan door eene ‘pareerkeerse’. 4de Groep. Onder den naam van ‘Maria van Bourgondie’ herinneren de vereenigde Brouwers van Brugge, in eenen bewonderensweerdigen ruiterstoet, de godsvrucht, van de jonge en godvreezende hertogin, gravinne van Vlaanderen, tot het H. Bloed. De rijke burgerij van Brugge komt hier te voorschijn in een luisterlijk en zeer oorspronkelijk vertoog. En inderdaad, men ziet eerst 24 der 800 krijgslieden die de stad Brugge ten dienste stelde van Maximiliaan, den echtgenoot van Maria van Bourgondie. Hunne kleedij is een zwarte wapenrok, met gele kruisen erop, en op hunne borst dragen zij eene gekroonde B; daarna komen: het vaandel der Gilde van Sint Sebastiaan met 16 boogschutters en 19 hofknapen met de vanen en blazoenen der landen die onder het huis van Bourgondie stonden. Maar ziethier nu de hertogin zelve, met haren echtgenoot Maximiliaan en hare moeder Margareta van York, alsook een overheerlijk gevolg van 11 eeredamen, 9 hofjonkers en eene wacht van 6 boogschutters van het huis van Bourgondie. 5de groep. Huldebetooning der vreemdelingen aan het H. Bloed. Den 25sten October 1488 kwam de manschap van een Engelschen driemaster blootsvoets in bedevaart naar het H. Bloed. Ten einde van schipbreuk bevrijd te wezen hadden zij beloofd de kostbare Relikwie te komen vereeren. Het gesticht der Broeders Xaverianen, die dit deel van den stoet bezorgd heeft, verbeeldt eerst de consuls die in de XVde eeuw de bijzonderste steden en landen van Europa te Brugge vertegenwoordigden. Jonge hofknapen dragen, voor de vreemde afgezanten, de namen en wapenschilden van Frankrijk, Milanen, Venetie, Genua, Portugal, Florentië, Castillië, Arragon, Duitschland, Biscayen en de Groote Hanse. | |
[pagina 203]
| |
Daarna komen 15 scheepslieden met hunnen kapitein en hunnen stuurman; zij dragen flambeeuwen in hunne handen, en gaan voor den zoo eigenaardigen Zegewagen waarop hun schip verbeeld staat, en die kunstig opgemaakt is naar de teekening van den ervaren en behendigen schilder Florimond Van Acker. De 6de Groep herinnert het verbergen der H. Relikwie tijdens de beroerten van de jaren 1578-1584. 't Is het genootschap van Sint Franciscus Xaverius, onder het bestier van E.P. Janssens S.J., die deze gebeurtenis vertoogt. Perez de Malvenda had het H. Bloed in 1578 | |
[pagina 204]
| |
verborgen. De kostbare schat wierd uit zijne schuilplaats gehaald nadat de hertog van Aerschot, den 29sten Mei 1584, de stad met den koning verzoend had. Den 29sten November daaropvolgende wierd de Relikwie herkend door bisschop Remi Drieux en wederom ter vereering uitgesteld. Daarna zien wij hier optreden 20 lijfwachten van den hertog van Aerschot, 4 zijner hofknapen en de hertog zelve met 8 hovelingen. Andere hofknapen dragen opschriften met den noodigen uitleg en met het wapenschild van den hertog van Aerschot. Bisschop Drieux met zijne kanoniken volgen, alsook Perez de Malvenda, burgemeester Maarten Lem, Willem de Boodt, proost van het Broederschap en den loodgieter Wyt de Bruyne, die de Relikwie eerst in een looden kistjen gesoldeerd had en later als een der bijzonderste getuigen in het herkennen van den kostbaren pand was verhoord geweest. Na al deze personen, die de kleederdracht der krijgslieden, burgers en geestelijken met zooveel weerdigheid weten te dragen, komen nu andere verbeelders die onder het opzicht van rijkdom, pracht en kunstsmaak misschien al de andere overtreffen. 7ste Groep. Sint Lodewijk's collegie was eerst belast den groep van ‘Albrecht en Isabella’ in te richten, en deze groep is eigentlijk samengesteld uit een groot getal leerlingen en oud-leerlingen uit dat gesticht. Maar, om elk het zijne te geven, moeten wij zeggen dat het dank is aan den iever van Mevrouw de gravin van Caloende Gourcy dat deze groep merkelijk is vermeerderd geweest, door het bijtreden van verschillige aanzienlijke vreemde familiën. De aartshertogen bezochten Brugge in 1611; zij vereerden het H. Bloed en schonken aan het Broederschap de kleine zilveren Rijve die nog hunnen naam draagt en wekelijks gebruikt wordt. Ziehier de korte beschrijving van dezen groep. 1o Vaandel en Thebaansche trompetten. 2o Zestig muziekanten, van | |
[pagina 205]
| |
de Congregatie der jongelingen van Iseghem, in kleedij der XVIIste eeuw, en die merkweerdige stukken van dien tijd spelen. 't Is de Heer Van Gheluwe, bestierder der brugsche Muziekschool, die de gespeelde marschen bekomen heeft, uit de alombekende verzameling van M.G. Huberti, bestierder des Conservatoriums van Schaerbeek. 3o De vaandels van Vlaanderen, van Brugge, van het Vrije en het Proostsche. 4o De burgemeester Frans Pardo, heer van Frémicourt en 12 schepenen. 5o De groot-baljuw Jooris de Montmorency, te peerde, met zijnen zweerd-en zijnen roededrager. 6o De groote standaard der hertogen. 7o Vier hofknapen dragen de zilveren rijve van 1611. 8o Vier andere hofknapen, te peerde, dragen de teekens van het vorstelijk gezag: de kroon, het zweerd, den scepter en de halsketen van het Gulden Vlies. 8o De aartshertogen Albrecht en Isabella, ook te peerde, met een allerprachtigst ridderlijk gevolg van 14 eeredamen en 13 hofjonkers. De koninklijke luister van dit gevolg is weerdig van den spaanschen praal der vorsten. Maar wie de kroone spant, om reden van den strengsten kunstzin in de kostelijkste kleedij, 't is de Aartshertogin, die verbeeld is door de jonge gravin Henri de Limburg-Stirum. De beroemde kunstschilder graaf de Lalaing, van Brussel, heeft de costumen der Aartshertogen in al hunne bijzonderheden, en met al de toebehoorsels tot het opschikken der peerden, geteekend. Een sierlijk peerdedeksel van groote weerde, die in de familie de Limburg-Stirum weigerlijk bewaard wordt, wekt de bijzondere aandacht op der geleerdste kenners. Ja dat alles is prachtig, overprachtig! Het muziek van het 4de linieregiment sluit den geschiedkundigen optocht. | |
II. De Parochiestoeten.De broederschappen, congregatien en andere geestelijke inrichtingen die, rond de beelden hunner patronen ge- | |
[pagina 206]
| |
schaard, sedert het jaar 1819, de H. Bloedprocessie uitmieken, zijn in de Jubelprocessie van 1900 vervangen door zeven bijzondere stoeten, die vooral de beschermheiligen der 7 parochien van Brugge verbeelden. De Heiligen en Engelen maken het hemelsch Hof uit van den Zaligmaker. Welk edel gedacht dus van de patronen onzer parochieën te doen verschijnen in de zegevierende verheerlijking der kostbaarste Relikwie van den Verlosser der wereld! De H. Magdalena is verbeeld, vóór en na hare bekeering, bij het heilig graf, in de wildernis en in de glorie des Hemels. De H. Moeder Anna wordt verheerlijkt in hare voorvaders, de 12 eerste koningen van Juda, en in hare allerheiligste dochter Maria, die den stam van Jesse uitmaken en den stengel waarop de bloeme groeit die het goddelijk kind beteekent. De H. Walburga, koning Rykaarts dochter van Engeland, komt eerst te voorschijn, met de gezellinnen die zij medenam in Duitschland, en daarna als Abdis van Eichstadt, waar hare stoffelijke overblijfsels berustende zijn. Sint Gilles treedt eerst op als jongeling, daarna als kluizenaar en eindelijk als Abt der Benedictinen. Maar de parochie die zijnen naam draagt vertoont insgelijks in welke omstandigheden zij, ten jare 1466, de relikwie van haren beschermheilige ontvangen heeft. Voor het beeld van Sint Jacob verschijnt deze heilige eerst als visscher die door Jesus tot de weerdigheid van apostel geroepen wordt, daarna als zendeling in Spanje en ten derde als martelaar. O.L.V, parochie draagt in de processie de schoone Ryve van haren tweeden patroon Sint Bonifacius, die door zinnebeelden en geschiedkundige opschriften omringd en voorafgegaan wordt. Sint Salvators parochie heeft eenen allerfraaisten stoet, waarvan het gedacht is de verheerlijking van den naam des Zaligmakers door de volkeren der aarde. Hoe veel- | |
[pagina 207]
| |
kleurig en hoe schilderachtig, hoe frisch en hoe lief treden die dertig jonge knapen op, iedereen met de kleedij en het vaandel van een aantal landen en volkeren. Zij vertegenwoordigen Belgie, Frankrijk, Holland, Duitschland, Oostenrijk, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Rusland, Engeland, Spanje, Portugal, Italie, de Pauselijke Staten, Turkije, Roemenie, Servie, Montenegro, Griekenland, Algiers, Egypte, Congo, de Vereenigde Staten, Mexico, Peru, Chili, Argentina, Perzie, China, Japan, Siam, Afghanistan, Nieuw-Zuid-Wales. Daarna komen dertig meisjes, die zóó gepast de costumen dragen der landen waarvan ieder de wapenschilden in handen houdt; buiten de reeds genoemde landen van Europa tellen wij nog: Algiers, Egypte, Soedan, Mexico, Brazilie, Bolivia, China, Afghanistan, Hindostan, Japan, Shind, Siam, Borneo. Het gedacht van deze groep is allereenvoudigst. Maar welke smaak en welke kunst in het uitvoeren! De eerw. heer Frans De Cock haalt eere van zijne uitvinding: want hij is het die deze wonderschoone groep over eenige jaren begonnen, en nu zoo overheerlijk voltooid heeft. Of beter gezeid, die groep en zal nooit voltooid wezen en jaarlijks zal hij verrijken, vernieuwen en verjongen. Tusschen de parochie van Sint Jacobs en deze van O.L.V. gaat het muziek der Burgersgilde, dat ondertusschen eene bijzondere feestmarsch uitvoert, door meester Goetinck gemaakt, ter gelegenheid dezer jubelprocessie. | |
III. De Bijbelsche Stoet.Het derde deel der Jubelprocessie heeft zonder twijfel meer indruk op de gemoederen gemaakt als de twee voorgaande deelen. Hier immers hebben wij eene aaneenschakeling van vertoogen, die dank aan eene christelijke opvoeding in de inbeelding van het volk levende blijven, en er de schoonste herinneringen der jonge jaren ververscht of heropgewekt hebben. | |
[pagina 208]
| |
Het Oud Testament is eene voorbereiding tot de nieuwe Wet geweest, en menige toonbeelden uit het leven der aartsvaders en profeten zinspelen op den Zaligmaker der wereld en op het vergieten van zijn Bloed voor de zaligheid van het menschelijk geslacht. Vier Engelen dragen eerst het volgende opschrift:
Aan de patriarken beloofd,
door de profeten voorzeid,
aangekondigd door de Engelen,
Christus verlost ons door zijn Bloed.
Daarna komen: de aartsvader Abraham, met zijnen zoon Isaac, die het hout draagt voor de slacht offerande; Jacob, Josef, Moyses, Job en Melchisedech; eindelijk de profeten Isaïas, Osee, Micheas, Joël, Jeremias, Ezechiël, Daniël, Aggeus, Zacharias, Malachias en de koning David met twee hofknapen. Het Nieuw Testament verschaft aan den stoet, de bijzonderste gebeurtenissen van het leven van Onzen Heer. 1ste Groep: de geboorte van Jesus. Een choor van 60 vrouwenstemmen zingt den zang dien de Engelen eerst boven de krib van Bethleem deden weêrgalmen: Gloria in excelsis Deo. 2o Een kunstrijke praalwagen, dien wij, volgens de teekening van Flor. Van Acker, in eene lichtprent mededeelen, wordt door twee paar ossen voortgetrokken en verbeeldt de grot van Bethleem met het kind Jesus, zijne allerheiligste Moeder Maria en den H. Josef. 3o Zes herders komen den Messias aanbidden, alsook de drie Wijzen uit het Oosten, met zes dienaars die hunne geschenken dragen.
('t Vervolgt.) | |
[pagina t.o. 208]
| |
|