Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 9] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Processiën ter vereering van het h. Bloed
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar later wierden ook andere spelen na de processie gespeeld, en zij waren voor zeker zoo ernstig niet. Men leze daarover het volgende: In 1445 gaf de stad ‘vj zelverinne scalen ende vj croesen’ aan ‘den ghonen die hier best stomme personage speilden upten dach van den helighen Bloede.’ In het jaar 1456 was de zoon van den Koning van Vrank rijk eenigen tijd te Brugge verblijvendeGa naar voetnoot(1) en hij wierd er met eene ongelooflijke pracht gevierd. Hij ging in de H. Bloedprocessie, die gevolgd wierd door Mysteriespelen, gelijk het in de volgende rekening te lezen staat: ‘Betaelt den ix leden van den ambochten van deser stede, thulpe van den spelen ende bethooghijnghe die zy deden van diverschen historien jn stomme personnagen, ter jegenwoordichede van minen heere den Dauphin, ende onzen gheduchten heere, ende elders achter de processie van den heleghen Bloede, elken ij lb. gr.’ Nopens de Mysteriespelen in de H. Bloedprocessie vinden wij, in een geleerd werk van Joost de Damhouder, nadere bijzonderheden. Die beroemde rechtsgeleerde was de ‘Godtvruchtighe aenschouwingen’ zeer genegen. Zij waren immers een middel om het volk te ‘beweegen tot d'aendagtighe overpevsinghe ende gedenckenisse van 't Lijden Ons Heeren; daarenboven waren zy dienstig om ‘de nuttigheyd der Republycke te vermeerderen’, door het profijt dat de toeloop van vreemdelingen in de stad aanbracht. Daarom wenscht de Damhouder dat deze afbeeldingen die ‘eenighe jaren erwaerts zijn achtergelaten geweest’ wederom zouden in voege komen. Damhouder schreef zijne verhandeling over Brugge rond het midden der XVIste eeuw, en door zijne getuigenis weten wij dat ‘de spelen van d'oude tyden dewelcke figuurwys in de H. Bloedprocessie plachten vertoond te worden’, niet alle even godvruchtig waren. Hij noemt ze in dezer voege: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘1. Den Reuse Goliath, met David, den aandrijver; 2. Het Peert van Troyen, oft Rosbeyders-Peerdt, andersins geseyd Het Peerdt van Amesien: met den Koningh van Vranckrijck, den aandrijver; 3. Den Wortel van Jesse; 4. Het Aerdsch Paradys met Adam en Eva.’ ‘Verscheyde aenschouwinghen van 't Lijden Christi; 5. Het Huys van Simon den Melatschen, waar Christus met zijne Discipulen, ter tafel sat; in de teghenwoordigheydt van Magdalene; 6. Matha, de keucken neerstighlijk bezorghende, ende de Visschen schuymende; 7. Den Tempel van Hierusalem, met Christus, de verkopers ende koopers uytdryvende; 8. Het Avondtmael des Heeren, met de twaelf Apostelen aen tafel sittende; 9, 10, 11. Caïphas, Annas, Herodes: Elck-ydre worden, met hunne Huyskens alleene gedraghen; 12. Pilatus met zijn huysken, ende den Dienaer, het Watervat met het Becken toedienende; 13. Het Beeldt Christi, met Jooden hem geeselende; 14. Het Beeldt Christi, met doornen gekroont; 15. Het Beeldt Christi, gegeeselt, ende van Pilatus buyten ten voorschyn gebroght, seggende: Ecce homo, ziet den mensch; 16. Het Beeldt Christi, draghende het Kruys na den Bergh van Calvarien, hem volghende een hoop van Joden, Vrouwen, etc.; 17. Het Beeldt van den gekruysten Christi, met de twee moordenaren van beyde de zyden, ende verscheyde Joden staende onder het Kruys, voorts erwaerdts ende derwaerdts loopende: daerenboven met de Moeder des Heeren, ende hare Suster Maria Cleophe, Maria Magdalene, ende den H. Joannes, Discipel des Heeren; 18. Het Beeldt van 't graf Christi, met de wakers, 19. Het Beeldt Christi, zich als eenen Hovenier; na de verryzenisse, vertoonende aen Maria Magdalene weenende omtrent het graf; 20. Verscheyde beelden van verscheyde Personen, als van Duyvels, opwaerdts ende nederwaerdts swierende, met menighten der Joden, Christum tenterende, 21. Eenen Afbeeldinghe der Hellen, met 24 Duyvels, sittende als Rechters in den Rechter-stoel, rondom eenen ketel, vervult met Zielen: welker zeven, de zeven Hoofdt- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonden uytbeelden: elck-yder byzonder uytroepende de namen van elcke doodelijcke zonden....’ Het voorgaande weze genoeg om een gedacht te geven van de levende beelden, of van de geschilderde en gesneden beelden, die gedurende de XVde en XVIste eeuwen in de H. Bloedprocessie te voorschijn kwamen. Later zullen wij die vertoogen nog meer en meer zien veranderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ VII. - Geschenken aan hooggeplaatste personen.In de oude oorkonden spreekt men dikwijls van de tegenwoordigheid van doorluchtige personen. De bisschoppen en prelaten vermelden die den Ommegang bijgewoond hebben, ware onmogelijk. Wij geven alleenlijk de namen van eenige inlandsche of vreemde vorsten:
HH. KK. Hoogheden de hertog van Brabant (Leopold II) en de graaf van Vlaanderen (1850). In 1414 de Hertog van Bourgondie Jan-zonder-Vrees, ‘ende de vrouwe van Chaerloys, in Claeis huus, staende in de steenstrate, waren up den dach van den Ommeganghe, ende zaghen de processie van den heleghen Bloede.’ Vóór hun vertrek uit Brugge kregen de voornaamste bezoekers geschenken, en zij wierden gewoonlijk tot een plechtig eetmaal uitgenoodigd. In het jaar 1390 was de ‘maeltyt’ bij den heer Pieter Adorne ‘up den dach van den Ommeganghe, als zij omme gheweist hadden’; en daar waren ‘zanghers ende vedelaers’ die voor de Wet moesten zingen. In 1396-97 ‘doe ghecocht jegen den her Willem den Backere viij pond tragien, de welke gheprosenteerd waren den abt van Sinte Bertins ende den abt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Sinte Qintins, up den dach van den Ommeganghe; coste elc pond ij s. grote.’ De Bisschop van Doornyk die dikwijls den H. Bloeddag kwam vieren, wierd altijd rijkelijk onthaald: In 1413-14 ‘Item den derden dach van Meye gheprosenteirt minen Heere den bisscop van Doorneke, doe commen te Brucghe ter processie van den heilighen Bloede, eerst xxiiij pont ghewrochts was, ghecocht jeghen Gillis de Lennoot, coste tpont ij s. gr. Item viere pont tragien jeghen den zelven, coste tpont xviij grote.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ VIII. - De Ommegang in de XVIe eeuw.Joost de DamhouderGa naar voetnoot(1) beschrijft nauwkeurig den ‘Edelen, Hoogdadighen en Aldervermaarsten Omganck, geseyt Supplicatie oft Processie, met het alderheyligsten Bloed Ons Hoeren.’ Deze beschrijving, die wij ten grooten deele aanbalen, zal ons de plechtigheid der voorgaande eeuwen beter doen verstaan, en tevens ook de processie zelve der XVIe eeuw duidelijk kenbaar maken. Wij zullen den tekst van de Damhouder zooveel het mogelijk is verkorten, en wel volgens de vertaling van Inghelbrecht (1684). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Inleiding.Laat ons eerst opmerken dat, volgens den beroemden Damhouder, Diederik van Elzaten ‘op den derden dagh van Bloey-maendt eenen jaerlijckxschen Omganck (deed) instellen’. ‘'s Daaghs voor desen feestdag, ten tijde van d'avondturen, geseyt de Vespers, vergaderen alle de Pijpspeelders’ van al de Ambachten voor de H. Bloedkapel. ‘Ende elckbyzondere, tot lof van het H. Bloedt, singen ten aldersanckmatighsten op de Hooghverheven Trappen. Terstondt daer na worden, in den Choor en in de tegenwoordigheydt van geheel het Broederschap, d'Avondt-getijden oft de Vespers door de Musijckmeesters eenzamelyck gesongen.’ Later, 's nachts ten 12 ure, wordt de relikwie in de Kapel ter vereering uitgesteldGa naar voetnoot(1). Omtrent één ure beginnen de Begijnen ‘met haerluyder Pastoor’ den Ommegang, rond de stad, - zonder de rilikwie, - ‘tusschen de twee vesten, met een grooten hoop volks... ende Godt... met lofzangen vereerende’. ‘Omtrent den vijf uren wedergekeert zijnde, zoo trekken zy opwarts na de Kercke’ om van het H. Bloed gezegend te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Bijeenkomst der Ambachten, enz.‘'s Morgens ten zeven uren beghint d'aldergrootste Kloeke der Hallen te donderen, tot den acht uren toe... opdat elckyder, tot verçieringe des Omgancks, zich, na hun ampt zoudt bereyden, en op de gestelde plaetse vergaderen, om van daer voor te treden.’ Rond 10 ure ‘begint wederom de zelve Kloeke voor den tweeden mael te donderen:’ 't Is het toeken dat de Schuttersgilden ieder ‘na hun Orden’ met hunne standaarden op de Markt te voorvoorschijn komen. Zij gaan plaats nemen voor de Hallo en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zitten daar, in twee reien, op banken, om den Ommegang eenen weg te midden het volk open te houden. 't Is alsdan dat de Ambachten te voorschijn komen, iedereen volgens zijnen rang. Aan het hoofd van ieder Ambacht draagt men zijne ‘teeckens ende Kruycen... aengeleydt door eenige voortredende Pijpspeelders, met hunluyder zilvere ende langhachtige Pijpen klaerklinckelijck blasende’. Ieder ambacht heeft ‘twee blinckende vergulde Kruycen met twee oft vier Pijpspeelder’ en 4, 6 of zelfs 8 ‘triomphelijcke masten’ of groote pareerkeerssen die heerlijk versierd zijn. Daarna komen de kapelaan met den Eed des Ambachts en de andere leden. Ziehier in welk orde de Ambachten (met hunne vertakkingen) optreden: 1. De Bessemmakers zijn de eerste ‘gelyck als om met hunne bessems te zuyveren ende te keren de straten, waardoor den Omganck van stonden aen voortreedt’. Na de Bessemmakers volgen eenige Broederschappen geseyt de kleyne Gilden, te weten (2-8): d'Arbeyders van de Kranebrugghe, - van de Carmerbrugghe: de Balmakers oft Baellappers; d'Arbeyders van d'Eeckhoudbrugghe, - van de Winckelbrugghe, - van de Walschbrugghe - van de Maribrugghe; 9. Het Broederschap van S. Catharine; 10. d'Arbeyders van d'Ezelbrugghe; 11. Het Broederschap van S. François; 12. De Colomniers, te weten de Brouwersknechten; 13. De Hoveniers; 14-20. d'Arbeyders van de Noordtzandtbrugghe, - van de Zuydtzandtbrugghe, - van de Wulfhaegbrugghe, - van de Meulenbrugghe, - van de Stroobrugghe, - van de Koninghsbrugghe, - van S. Jansbrugghe; 21. De rijke pinders.
***
22. De Kranekinders; 23. De Wijnschroyers; 24. De Wyngarsoenen geseyt Wynknechten; 25. De Peghelaers oft Wynmeters; 26. De Tegheldeckersknechten en 27. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Matzenaersknechten (gezamentlijk); 28. De Kalckdragers; 29. De Timmermans; 30. De Matzenaers; 31. De Tegheldeckers; 32. De Lootgieters; 33. De Plaesteraers; 34. De Stroodeckers; 35. De Sagers; 36. De Beeldesnyders; 37. De Zaelmakers; 38. De Kuypersknechten; 39. De Kuypers; 40. De Wielwerckers oft Wagenmakers; 41. De Waschlinckmakers; 42. De Schrinwerckersknechten; 43. De Schrynwerckers; 44. De Booghmakers geseyt Pijlmakers; 45. De Lyndrayers oft Koordemakers; 46. De Potbackers oft Pottebackers.
***
47. De Smidtsknechten; 48. De Smidts oft Smeden; 49. De Goudtsmidtsknechten; 50. De Goudsmidts ende de Silversmidts; 51. De Wapenmakers- oft Rapiermakersknechten; 52. De Wapenmakers oft Rapiermakers; 53. De Tingietersknechten; 54. De Tingieters.
***
55. De Wevers; 56. De Vulders; 57. De Lakendragers; 58. De Drooghscheerders; 59. De Lakenscheerders; 60. De Verwers.
***
61. De Beenhouwersknechten; 62. De Beenhouwers; 63. De Breytjens oft Broodtwinders; 64. De Vischverkoopers; 65. De Harnassers (die de wagens laden en ontladen); 66. d'Elsenaren, dat zijn de Schoenmakersknechten;
***
67. De Schoenmakers; 68. De Swarte Leertouwers, van Droog leder; 69. De Huyvetters; 70. De Dobbeerders oft Leertouwers, van spaensch leder; 71. De Tasschemakers; 72. De Witte Leertouwers, van Zeemleder; 73. De Handtschoenmakers; 74. De Koussescheppers oft Koussemakers; 75. De Kleermakersknechten; 76. De Kleermakers; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
77. De Culctstickers; 78. De kleyne Huyvetters geseyt Vuylvels; 79. De Peltiers van Inlandtsche Vellen; 80. De Peltiers van Uytlandtsche ende wilde Vellen; 81. d'Oude kleerkoopers; 82. d'Oude Peltiers oft Moffelmakers.
***
83. De Backersknechten; 84. De Backers; 85. De korendragers; 86. De Meulenaersknechten; 87. De Meulenaers; 88. De Hoedtmakers; 89. De Hayrscheerders oft Baerdtmakers; 90. De Gereelmakersknechten; 91. De Gereelmakers; 91. De Scheemakers; 92. De Fruyteniers oft Fruytverkoopers; 93. De Tapitzers oft Tapitziers; 94. De Mandemakers; 95. De Fijne wevers; 96. De Tyckeweversknechten; 97. De Tyckewevers; 98. De Wollewevers; 99. De Keersgieters; 100. De Schippersknechten; 101. De Vrye Schippers; 102. De Maekelaers.
***
Volgens de verdeelingen die wij gemaakt hebben vergaderden al die Ambachten op gestelde plaatsen, te weten opde markt of in de nabijzijnde straten. Brugge bezat eigentlijk maar 54 Ambachten, doch dikwijls met onderverdeelingen; en alzoo geraken wy tot 102. Bovendien onderscheidde men nog accidentele vertakkingen, die onder de reeds genoemde Ambachten plaats namen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De stoet der Geestelijkheid.‘Na dese Ordens der Borgers volgen de twee Scholen van d'arme Kinderen, te weten van de Knechtjens ende van de Meystjens’ die in den Ommegang treden ‘omtrent den twaalf uren.’ Op dien stond ‘vertrecken de Cathedrale Kercke van S. Donaes ende het geheel Magistraet, ten aldergodtvruchtigsten, in een schoon orden, na de Kercke van 't Alderheiligsten Bloedt des Heeren: alwaer op den Hoogen Autaer gesteld word een Zilver Heiligdomkoffer oft Fierter, ten alderheerlycksten verçiert: waerin (ter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenwoordigheydt van het Magistraet ende den Burghmeester van 't Gemeynte dat is den Beschermheere des volks heel nabystaende) d'Alderheyligste Overblyfsels verholen worden en ingedaen: waeraf den Gouden sloter wordt aen den zelven Beschermheere des Volks te bewaren gegeven.’ De her ter, van geheel het Magistraat en van het Broederschap vergezeld, wordt door twee kapelanen van Sint-Baselis tot beneden den trap gedragen, en van daar, door de twee eerste kanoniken van S.-Donaas, tot op den hoogen autaer der Hoofdkerk; Het H. Bloed blijft uitgesteld terwijl ‘de Pypspeelders daerentusschen aanblasen’ en dat de Geestelijkheid ‘en eenige andere gesworen dienaren’ hunne plaatsen in den Ommegang gaan nemen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De stoet der ‘Gesworen’.‘Na dese kerckelijcke ende geestelijcke collegien, zoo volgen alsdan, in een orden zeer blijdelijck om te sien: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De stoet der Bisschoppen en Abten, met de burgerlijke Overheden en hun gevolg.‘Nu komen ten voorschijn (uit de sacristie) eenige Bisschoppen en Abten om het Hooghweerdigh Bloedt des des Heeren godtvruchtiglijck te dragen,... met blinekende Halshanghsels, geseyt stolen, ende met tweekantige Hoofdtdecksels, geseyt Myters, verçiert zynde.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij komen ‘in den choor..., groeten het alderkostelycksten Bloedt des Heeren, ende zy rusten aldaer tot dat aan hun luyder wordt aengedient den tijdt te zyn... ‘Daer en tusschen gaen d'andere voort, te weten:
‘Op 't eynde van dit orden, zoo verkondight den Greffier Crimineel aen de Bisschoppen dat nu den tijdt van te volgen tegenwoordig is.’ Onmiddelijk vóór de kostbare Relikwie; 1. Draagt men ‘dertigh Kruycen van het Heyligh Bloedt des Heeren; 2. Daarna komen de leden van het edel Broederschap; 3. ‘Dertigh flambeeuwdragers gekleedt met de stadskoleuren; 4. Zes keersdragers uyt het zelf Broederschap; 5. Twee gewapende Bygaenders oft Besetters; 6. Vyf Musicksche Pypspeelders. ‘Voorts twee Bisschoppen dragende den Heyligdom Koffer oft Fierter: tot den welcken, vooren en achter, gestelt worden vier Canonicken van den H. Basilius, met twee Heyligdomwaerders, geseyt Priesterlyke Kosters, tusschen tween. ‘Na dese zoo volgen: 1. Twee gewapende Bygaenders oft Besetters; 2. Zes keersdragers van het voorseyden Broederschap; 3. d'Overige acht Schadebeletters; 4. d'Overige zes Stedegarsoenen; 5. Vier Deurewaerders; 6. De Klercken van de Tafele; 7. Twee Taelmannen; 8. Zes Pensionnarissen; 9. Den Burghmeester van Schepenen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dragende op zijnen armen de Stadsslotels; 10. Twaelf Schepenen met het geheel Magistraet, jaerlykx gekleedt met het borgerlyk coleur; 11. Den Heere Hooghbailliu van Stadt (te peerde); 12. Den Heere Schout van Stadt (it); 13. Hunluyder Apzaerden ende Kolfdragers (it); 14. De Huyssiers van den Aman (it); 15. d'Onderballius; 16. Hunluyder Apzaerden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De Gildenstoet.De Damhouder noemt vijf ‘Ghilden’ die den stoet sluiten, te weten de Gilden van 1. De Schermers; 2. De Busseschieters; 3. De jonge Kruysboghe; 4. d'Oude Kruysboghe; 5. d'Archiers oft d'Handtboghe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. De Mysteriespelenvolgden de processie; wij hebben dit deel van Damhouders beschrijving op voorhand gegeven. Zie bl. 131. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. De Ommegang.Alzoo gerangschikt, vertrok de H. Bloedprocessie door de Markt, de Steenstraat en het Zand naar de Bouveriepoorte. Uit het verhaal van de Damhouder ziet men dat, in de XVIste eeuw, de aloude gebruiken bewaard zijn gebleven. Aan de Bouveriepoort, zegt hij, blijven ‘alle dinghen berustigen, tot dat d'Overblyfsels van 't Bloedt des Heeren, tusschen de beyde vesten, met Peerdt-Ryders en eene getallighe menighte van volck vergeselschapt, rondtom de Stadt door de Canonicken van S. Donaesende van S. Basilius omgedraghen en in de Capelle van S. Julien wederom gebroght zijn. Het Magistraet daerentusschen, de wederkomst van het alderheyligsten Bloedt verwachtende, doet het noenmaal in een publiek huys des Stads, recht over de selve Capelle; alwaer d'Uytsinnighe ende de Dullen onderhouden worden’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. De terugkomst der Processie.Terwijl de kostbare Relikwie op den autaar van Sint-Juliaan's nog berustende is, begint de processie hare terugkomst naar den Burg. De stoet is omtrent dezelfde, behalve hetgeen de Ambachten betreft ‘dewelcke bijna op een averechts-orden wederkeeren.’ De eerste zijn dus de groote Gilden, ‘met hunne krijgsteeckens, peerdrijders, koningen ende hoofdtmannen als aenleyders,’ te weten: de Schermers, de Busseschieters, de jonge- en de oude Kruisboge en de Handboge, die, op de Markt teruggekeerd, wederom op hunne banken gaan zitten, voor de Halle, om het volk tegen te houden en den weg voor de processie te openen. Joost de Damhouder geeft nogmaals en zeer nauwkeurig den rang van iedereen der Ambachten; hij noemt zelfs ook de verschillige deden van den stoet der Geestelijkheid en de stedelijke Ambtenaren die in hetzelfste orde terugkeeren. Nadat de Ommegang zijnen doortocht op de Groote Markt geëindigd heeft, staan de ‘groote gilden’ van hunne banken op en keeren naar hunne Gildehuizen terug. met hunne krijgsteekens, trommels, koningen en ruiters. Ondertusschen wordt het Hoogweerdig Bloed des Zaligmakers door den Bisschop en den Proost van O.L.V. naar Sint-Baselis ‘wedergedragen, langhx den Burg: denwelcken is ruysschende van hondert Pijpspeelders, met d'alderaendachtighste geklangen’ het voorbijgaande H. Bloed vereerende. De kostbare Relikwie wordt op den autaar gesteld. De Burgemeester van 't Gemeente behandigt, aan een der Kapelanen, den sloter van den Fierter, dien men opent om er de Relikwie uit te nemen. De Bisschop of de Proost hangt er de ketens van om zijnen hals en zegent er mede de Abten, Prelaten, Wethouders en leden van 't Broederschap van Jerusalem, die allen het H. Bloed komen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
kussen. Daarna wordt de Relikwie door den Bisschop aan den kapelaan overhandigd, en het volk vereert ze en wordt er mede gezegend tot laat in den nacht. ‘Al hetwelck voleyndight zynde, zoo worden d'alderheylighsten Overblyfsels in hunne gewoonelycke Kofferkens ten alderheerelycksten verborgen’, en de Ommegang is t' einden. Doch, twee weken lang wordt dezelfde Ommegang dagelijks gedaan, ten tijde van den dageraad, door een der vier kloosters (mendicanten) of der kapitels van kanoniken, en iederen keer met eene groote menigte godvruchtige menschen. De Relikwie wordt op die dagen niet rondgedregen: maar, te beginnen van 's nachts ten een ure tot den volgenden middag, zegenen de kanoniken van Sint-Baselis onophoudelijk het toestroomende volk met het H. Bloed. ‘Dit zy tot noch toe gesproken van den pompçierighen Brughen Omganck oft Processie.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ IX. - Mysterie- en Zinnespelen op H. Bloeddag in de XVIe en XVIIe eeuwen.Do Mysteriespelen der middeleeuwen, die eerst godvruchtige vertoogen waren, wierden mettertijd een mengelmoes van christene gedachten, heidensche fabels en boertige kluchten. Van de XVIe tot de XVIIIe eeuw waren de kamers van Rhetorica zeer talrijk in Vlaanderen, en in vele dorpen speelde men allerhande stukken. De dichters van dien tijd schreven nog ondertusschen mysteriespelen, waardoor zij levens van heiligen of sommige bedevaarten zochten op te helderen. Twee der best gekende stukken, die in onze streken dikwijls gespeeld wierden, waren deze van O.L.V. van Dadizeele en van de H. Godelieve. Het dierbaar Bloed van Brugge heeft ook menige keeren in tooneelstukken bezongen geweest. Maar die en andere tooneelstukken zijn niet allen even godsdienstig; ja, zeggen wij het rechtuit, om de godvruchtigheid tot het H. Bloed op te wekken, bezigde men dikwijls middels die ons tegenwoordig als zeer vreemde en zelfs belachelijk voorkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij en hebbenden tijd niet gevonden om veel opzoekingen te doen; maar toch liggen er voor ons verschillige dichtwerken die wij in 't korte zullen bespreken. De oudste die wij voor handen hebben zijn de ‘Hemel-Spraecken van den Brughschen H. Bloedtdag, van de jaeren 1641, 42, 43 en 44’ door den welgekenden Lambertus Vossius. Waar en hoe zij gespeeld wierden en weten wij niet. In 't begin was het waarschijnlijk, gelijk nu nog jaarlijks te Veurne, op sommige plaatsen waar de stoet stil stond. Wij vinden immers, in eenen ouden Register der stadsarchieven, dat er binst den optocht statien vermeld zijn; tijdens de processie rond stad, was de weg tusschen den Burg en de Bouveriepoorte, in drie of vier statien verdeeld, volgens dat er meer of min Kerkvoogden aanwezig waren ‘stationes.’ Wanneer de processie, sedert 1578, binnen de stad bleef, telde men, in het eerste, 10 zulke standplaatsen en later 12. (Register ofte Bouck inhoudende de notitiën van de jaerlicksche processiën van het heylig Bloedt, die t' elken warf geschieden op den derden dag van Mey). Daar staat er: stationes antiquae fuerunt.... en verder stationes modernae fiunt.... 't Was zeker ook op die plaatsen dat de dragers der Ryve van het H. Bloed malkander aflosten. Laat ons den korten inhoud met eenige uittreksels geven van eene der ‘vertooninghen’ van Lambrecht De Vos (1642). ‘Godt op de sonden der menschen vergramt, dreyght Nederlandt met Ketterye te straffen. S. Pieter bidt om uytstel, belovende het slaepende volck, door de Predikanten, te wecken. Jonas ende S. Paulus wecken Brugghe, die, ontspringende uyt den slaep, bidt Godt om bystandt.’ S. Paulus spreekt in dezer voege: ‘Op! Brugghe; waect en bidt, want gy en weet wat dagh, Wat ure, dat den Heer u komen vinden magh.’ ‘Brugge singht op de wijze: Jerusalem ô schoone stadt, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘O Jesu, goeden Pelecaen,
Die wy aenroepen en belyden,
Siet uwe Brughsche stadt eens aen,
In dese wanckelbaere tyden.
‘Den vyant van u heiligh Cruys,
Den Geus, met Belial gespannen,
Komt op my aen, met groot ghedruys,
Om u Gheloove te verbannen.
‘De stadt van Thienen my verschrickt,
En haer exempel doet my beven:
O Godt! Hebt ghy dan oock geschickt
U stadt van Brugghe te begeven?....
‘O Jesu, door u Heyligh Bloedt,
Dat wy soo weerdelic bewaren,
Helpt ons in desen watervloedt,
Of wy versmachten in de baren!’
Den Enghel van Brugghe.
‘Jehova! weest ghegroet; tot offerand' van heden Kom ik u Majesteit aendienen de ghebeden Van u betrauwde stadt; met 't ghene sy vast doet Tot jaerelijckschen dienst van u Hoogweerdigh Bloedt. Ick bidd' u, Helicon, wilt over haer ontfermen: Jehova Sabaoth! laet wy se noch beschermen, En, door u oppermacht, het Ketters Gheus gheweldt, Soo ick noch t' jaeren de, verdrijven uyt het veldt.’
Sinte Michiel.
‘Den Heere blijft ghestoort, den blixem is ghenomen: Soeckt hulpe, Brughsche stadt!’
Brugghe.
‘Waer sal ik die bekomen? Maria, Moeder Godts en Moeder oock van my, Spreeckt voor u Mari'-stadt: bidt voor u borghery!’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarna spreekt de H. Kerke ook ten beste, aan Maria, voor Brugge, en de H. Maagd doet eene lange bede opdat het God believe de stad te sparen. Zij zegt eindelijk:
‘Sal u ghekruyste beeldt, hier oock, door Ketters handen, In stucken zijn ghecapt, en 't mijne moeten branden? Heer', sal de kettery' dat Heyligh Dierbaer Bloedt, Dat Brugghe nu soo eert, noch trappen met den voet? Heer', staet u schaepkens by, en laet se niet verloren....’
Godt den Vader.
‘'t En zijn mijn schapen niet, die naer mij niet en hooren: Myn vonnis is gheraemt; ick moet' er voort me gaen.’
Maria.
‘Herroep u vonnis, Heer', dat kan ghenoegh bestaen; Want ghy waert wel bereedt om Sodoma te spaeren, Waer 't saecke datter thien rechtveerdigh binnen waeren.
't En gaet hier toch soo niet; ick en ben niet in pyn' Te toonen datter hier wel soo veel duysent zyn. Heer' siet eens nederwaerts, van hoeveel duysent zielen, Op desen grooten dagh, de Brughsche straeten krielen: Siet Brugghe toch eens aen, wat eere dat sy doet Aen u en uwen Soon, in syn Eerweerdigh Bloedt; O mynen Heer' en Godt, myn Kindt, verhoort u Moeder: Ick bidd' u, lieve Soon, weest ghy noch eens behoeder Van myne Mari'stadt, en maekt op uwen dagh Dat myn verkoren volck ghenade krygen mag.’ Daarop smeekt Christus den Hemelschen Vader om bermhertigheid voor Brugge; en eindelijk belooft God de Vader de Mariastad te sparen. Ten laatste zingt Brugge, door den Engel verzekerd, een lied ter eere van de allerheiligste Maagd.
De andere ‘Brugsche Hemelspraken’ zijn in den zelfden trant. In deze van 1643 roemen de kettersche steden, Sluis en Aardenburg, hunne vrijheid en zoeken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaanderen in hunnen opstand tegen God en koning mede te slepen. Maar Brugge en Damme bidden God om hulpe, Brugge door het H. Bloed en Damme door het H. Kruis. Maria vertoont aan God den nood van Vlaanderen, en de Hemel belooft Vlaanderen te beschermen. Daarop zingen Vlaanderen, Brugge en Damme een danklied.
In dezen ‘Hemelwaghen’ van Vossius, waarvan aan ieder der Vier leden (Brugge, Gent, Yper en 't Brugsche Vrije) ‘een wiel’ opgedragen wordt, doet de dichter de Ketters op hun hollandsch spreken, en dat komt nog al eigenaardig voor. Onnuttig te zeggen dat de kettersche rollen de schoonste niet en zijn.
***
Waar men meer van de Mysteriespelen afwijkt, 't is in de ‘vertooghen ende uytspraecken ghehouden op den derden Meye door Reusen, Reusinnen, Koningh Karel, Vier Aymins Kinderen. Fortuyne, Pellicaen, Parnassusbergh, Ballet, Hemel ende Hellewaghens’. Brugge bezat dus, gelijk veel andere steden, zijne Reusen en Reusinnen. In de XVIde eeuw woonden zij in de nabijheid van het Minnewater, nevens den nog bestaanden toren. Wij weten dat zij den 7sten Maarte van het jaar 1575 in eenen brand omgekomen zijnGa naar voetnoot(1). Maar gelijk Phenix, zijn zij wederom uit hunne asschen opgestaan, aangezien wij ze vinden herleven in vier oude boekskens, het eene van 1686, het andere van 1687, de twee laatste van 1698, waarin de spelen der Ommegangen van die jaren gedrukt staan. Het boeksken van 1687 is geschreven door M. Van der Plancke, ‘thesaurier’ van Brugge en het bevat acht Vertoogen en Uitspraken. Het ‘eerste Ver toogh en Uytspraecke’ is van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘den grooten Reus Trevanus, Aurelianus, Rosalia, Macharius, Majorana, Poliphemus in de Rollewaghen, Grudius in den Aessack, Machogghe en Orestes’.
Eerst hooren wij Trevanus: ‘Godt lof, hier ben ick by myn Huysghesin verschenen, Vol pracht en heerlyckheyt; myn droefheyt is verdwenen; Al heb ick buyten 't landt, dan hier, dan daer gheweest, Nu ben ick heel ghesint dees Brughsche kermisfeest, En dese jubilé met vreughden te doorbringhen, Om wat vermaeck te doen aan deze Vremdelinghen: Wat dunckt, Aureliaen, van soo veel vreemde lien?
Aurelianus.
‘'Ken hebber nimmermeer soo veel by een ghesien. Papa! hoe, kommen sy besien ons beste kleeren?...
Trevanus.
‘Neen! maar zy kommen hier begroeten 't Bloedt des Heeren, Dat, over hondert jaer, in 't Cristalyne Glas, Verheven wierdt, ghelyck het van te vooren was, Dat Diederick den Graef alhier tot Brugghe brachte Wanneer men schreef het jaer elfhonderd veertich achte, ........ enz., enz.
Aurelianus zou met Diederik willen oorlog gevoerd hebben, en ook met zijn vader Trevanus, die terugkomt van het beleg van Weenen, waarbij den Turk heeft helpen verslaan. Het reuzenvertoog eindigt met algemeene vreugde... Het ‘tweede Vertoogh ende Uytsprake’ is ‘van Koningh Karel met syn edelen’; het derde ‘van de vier Ayminskinderen’; het vierde ‘van de Fortuyne’: En overal wordt de zegepraal over de Turken geloofd en geprezen... zonder dat men het ‘Troyaensche Peerdt’ noch de laatste ‘steertsterre’ vergete. Laat ons nog de titels der volgende ‘Vertooghen’ geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Vijfde Vertoogh met de Uytspraken ende Liedekens van den Pellicaen, vergheleken by de Liefde Christi, ende den Bergh Parnassus, met de neghen sanghgodinnen, dewelcke het Bloedt Christi singhen weerdiger als den Hypocreenschen Vloedt...’ - Er dient hier opgemerkt dat de Bruggelingen, in 1686, met de hope leefden van wederom eene groote handelstad te worden. En inderdaad, de Oostendsche vaart was onlangs gegraven en de Kom, te Brugge, gedolven geweest. ‘En Don Antonio d'Agourto, die in handen Heeft 't opperste ghebiedt der Spaensche Nederlanden, Marquis de Castanaag, brenght weer de Coopmanschap, Als sy te vooren was, tot op den hooghsten trap; Men siet tot Brugghe weêr opbauwen nieuwe schepen, Om alle Coopmanschap naer Oost en West te slepen; Soo haest het eene schip in 't water is ghedaen, Men siet een ander schip van nieuws op stapel staen!’ Eilaas, die hoop van Brugge, in de XVIIde eeuw, en wierd maar half en half verwezentlijkt! ‘Sesde Vertoogh... Duydtslandt door den inval der Turcken ende de Belegheringhe van de stercke stadt Weenen in Oostenrycke benauwt, wordt door de Polen met belofte van hulpe tot het ontset van Weenen, getroost.’ Eerst is er eene samenspraak tusschen Duitschland, Oostenrijk en Polen, en daarna komen verschillige gezangen. Venetiën verzoekt in het verbond te mogen treden; daarop volgt een Venetiaansche zang, waarvan hier het einde: ‘Moedighe Venetiaenen...
Wilt dan 't Heylighe Landt aentasten,
Met u schepen hoogh van masten,
En verplet
Die snoode wet
Van den valschen Mahomet:
Soo kan Roomsche Gheloove bloeyen
En in Asien aengroeyen,
Door het weerdigh dierbaar BLOEDT;
Siet wat dat den Eendracht doet!’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ‘Sevenste Vertoogh ende Uytspraecke van de nieuwe hemelwaghenspraecke van Brugghe’ is eene navolging van de hemelsprake van Vossius, voor het jaar 1641. Men mag daaruit besluiten dat men, in 1641 gelijk in 1686, waarschijnelijk ook eene geheele reeks spelen uitvoerde, die, volgens overlevering, altijd de zelfde personen voorstelden, en gewoonlijk ook op soortgelijke grondgedachten zinspeelden. In het ‘Achtste Vertoogh ende Uytspraecke van den Hellewaeghen van Brugghe’ komen de duivels te voorschijn: Hentje Beek, Pluto, Rhadamantus, Mahomet, Asmodeus, Satan, Belial, Leviathan, enz. Het vertoog speelt dus in de Helle en de Raadt spreekt er het laatste woord uit: ‘Wee hem die door de Sond' in boosheyt heeft gheleeft, Vermits het helsche vyer noyt gheen verlossingh geeft!’ Men kan wel denken dat de laatst genoemde spelers in hunne taal niet zeer kiesch en zijn!
***
Het volgende jaar, 1687, was het François De Meulenaere, ook ‘thesaurier’ van Brugge, die eene ‘Nieuwe voldichte Reuzesprake’ aan het Magistraat opdroeg. Zijn boeksken, in 4o, behelst 28 bl. De gedichten schijnen beter te zijn als het voorig jaar; men zingt er ook, met geestdrift, de herleving van Brugge, dank aan den nieuwen Kom en aan de vaarten; dank vooral aan Gods bescherming door de verdiensten van het H. Bloed!
***
Het eerste boeksken met de spelen van 1698 draagt voor opschrift: ‘De LanggeWensChte VernIeUMYnge Der VreDeVreUgt, vertoont en uytgesproken op de Brugsche kermis, door Reusen, Reusinnen.... Hemel- en Hellewaghens, ter ghedachtenisse van het Alderheyligste Bloedt Jesu Christi, on Der het WYsLYCk en VoorsIenIgh bestIer Van MYnheer PIeter NeYts, thesaUrIer, Van Brugghe; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
in-4o. Tot Brugghe, ghedruckt by Ignatius van Pee, stadtsdrucker woonende op den Burgh, nevens 's Landtshuys van den Vryen. Met gratie en privilegie’. De titel is wat lang; maar in evenredigheid is hij nog tamelijk korter als op veel andere boeken uit de XVIIde eeuw. Er is eene opdracht: ‘Aen myne edele en weerde heeren myne heeren Burghmeesters, Schepenen ende Raeden der stadt van Brugghe’, waarin J. Droomers, de dichter, van de kermis sprekende, de gewoonte vermeldt van zweerden in de lucht te werpen en ze wederom te vangen, alsook van ‘zegentoortsen op het kostlyckst opgepronckt’ in den Ommegang te dragen; hij eindigt in dezer voege: ‘'k Swygh de vermaecklyckheên van den grooten Trevaen En d'ander Reusen, die met hem den Omganck gaen; Het konstig dansballet, de vrome Aymins kind'ren, Die Koning Karel met syn machten niet kond'hindren, Het drayend Wankelradt, de Sangberg vol genucht, De Hemel heel verheugt, en d'Hell', der sonden vrucht: Al Sinnebeelden, om de deucht te leeren ploeghen, Die geestigh afgemaelt s'aenschouwers oogh vernoeghen’. enz. enz.
Het ware overbodig de spelen van 1698 te ontleden. De acht Vertoogen zijn in den zelfden zin geschreven als die van 1686, - maar dezen keer met het muziek der liedekens die erin voorkomen. Nevens dat afdruksel met muziek bestaat er ook een minder, met dezelfde spelen, doch zonder noten, en in klein formaat, met het volgende opschrift: ‘De langh gewenschte vredevreught en het heyligh gedencke van 't H. Bloed J. Christus; vreughdespel. Vertoont na den Ommeganck, op de Gilde der weirde drye Santinnen, binne Brugghe, op den 3 Maye 1698. Door Jan Droomers.’ Het is klaar dat dit stuk na den Ommegang gespeeld wierd. Maar het is ook zeker dat men eenigen tijd in de processie zelve gespeeld heeft. Doch, buiten dat zulks niet gemakkelijk zijn moest, kwamen de Vertoogen en Samenspraken niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
altijd overeen met de deftigheid en de godsdienstigheid die de plechtigheden van den Godsdienst overal moeten kenmerken. Verders, de drukker en het jaartal der twee boekskens zijn dezelfde. In het laatste nochtans staan er voor ieder vertoog eenige raadgevingen, ten dienste der spelers. Op zeer weinige plaatsen wijkt de tekst af van de uitgave in-4o. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ X. - De Ommegang in de XVIIde en XVIIIde eeuwen.Later zullen wij de jubelprocessie van het jaar 1749 bespreken, volgens een boeksken dat voor opschrift draagt: ‘Beschryvinge van de vreugdeteeckenen dewelcke op den 3 Mey 1749 sullen geschieden in het Seshondertjaerig Jubilé van het heylig Bloedt Onses Saligmaeckers, hetwelck rust in de stad Brugghe in Vlaenderen. Verçiert met schoone kopere platen. Tot Brugghe, by Andreas Wydts, stadsdrucker, woonende in de Breydelstraet, in S. Antonius. 1749. Met privilegie.’ Dat belangrijk werk verdeelt den ommegang van 1749 in vier deelen. Het is klaarblijkend dat het ‘Eerste deel; Ordre van de Processie van Devotie’ niets anders en is als de gewone heilig Bloedprocessie. Wij geven hier stiptelijk de beschrijving van dat deel. Iedereen zal zien dat zij, in het algemeen, met het verhaal van de Damhouder overeenkomt, alhoewel het getal der Ambachten in den stoet veel verminderd is. De nijverheid en koophandel van het noordsch Venetie waren meer en meer ten onderen gegaan. Doch, het algemeen uitzicht der gewone processie is, in 1749, hetzelfde als in 1550. Onze lezers zullen daarover oordeelen: ‘Ordre van de processie van Devotie’ (in 1749): Eerst ‘de arme Maegdekens stedeschole en de arme knechtjens stedeschole’. - Daarna de volgende Ambachten, waaronder eenige nieuwe, die in de jaren vijftien honderd niet bestonden, alsook eenige met andere namen. Doch, met de twee lijsten te vergelijken, ziet men dat er tamelijk veel Ambachten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de XVIde eeuw in de XVIIIde niet meer te voorschijn komen: ‘De Vogelvangers, Herbergiers, Tabackisten, Arbeiders der Crane, Carmes-, Eeckhout-, Maria- en Ezelbrugge, Brouwers, Warmoeslieden gezeid Hoveniers, Arbeiders van de Meulen- en de St-Jansbrugge, Kranekinders, Wijnschrooders, Kalkdragers, Metsenaars, Timmerlieden, Schipwerkers, Tegeldekkers, Loodgieters, Zagers, Beeldemakers, Kuipers, Wielwerkers gezeid Wagemakers, Draaiers, Schrijnwerkers, Bogemakers, Lijnemakers gezeid Lijndraaiers, Pottemakers, Smeden, Goudsmeden, Wapenmakers, Tinnepotgieters, Wollewevers, Vulders, Droogscheerders, Verwers, Vleeschhouwers, Winnebrooden gezeid Breykens, Vischkoopers, Helsenaars, Corduaniers gezeid Schoenmakers, Zwarte leertouwers, Huivetters, Witte leertouwers, Handschoenmakers, Coussescheppers, Scheppers gezeid Kleermakers, Touwers, Oude Kleerkoopers, Grauwerkers, Bakkers, Coorendragers, Coorenmeters, Meulenaers, Hoedenmakers, Mandemakers, Tijkewevers, Bleekers, Chirurgijns, Blekslagers, Fruiteniers, Keersgieters, Voerlieden, Schippers en Maekelaers.’ Daarna komt de Geestelijkheid met het H. Bloed, de ‘Mannen van het H. Bloed’ en het Magistraat. Men weet hoe, onder Keizer Joseph II en onder het fransch bewind, de processiën verboden wierden. De laatste H. Bloedprocessie die in de XVIIIde eeuw uitging is deze van 3den Mei 1795. Binst den ‘Beloken tijd’ en nog eenige jaren later was de kostbare Relikwie verborgen gebleven. 't En is maar in 1819 dat het H. Bloed te Brugge wederom uitgesteld en vereerd wierd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ XI. - De Ommegang in den loop der XIXde eeuw.Het herstellen van den eeredienst van 't Heilig Bloed geschiedde den maandag 3den mei 1819. Eenen stoet bereiden gelijk in de voorgaande eeuwen was onmogelijk. De Fransche omwenteling had al de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ambachten en Neeringen afgeschaft, en gedurende de 23 jaren dat men ‘geene processie meer gedregen had’ waren de oude gedachten en gebruiken teenemaal veranderd. Dus, voortaan geene gilden meer in den stoet.... Hoe zal men den eeuwenouden optocht door eenen nieuwen vervangen?... In plaats der burgerlijke genootschappen zien wij, in 1819, de geestelijke Broederschappen der verschillige gestichten en parochien optreden. Eertijds was iedere parochie van stad alleenelijk door hare geestelijken vertegenwoordigd: In het toekomende zal de Meiprocessie eene aaneenschakeling wezen van parochiestoeten. Het verhaal dat de Gazette van Brugge den oden Mei 1819 gedrukt heeft, over den eersten Ommegang dezer eeuw, kan, met weinig veranderingen, aan de 80 volgende processiën toegepast worden, tot en met deze van 1899. Zekerlijk zijn er nieuwe inrichtingen, congregatiën, enz. opgekomen; zekerlijk zijn de groepen in den loop onzer eeuw rijker en keuriger geworden. Nieuwe en prachtige beelden en vanen zijn een bewijs komen opleveren van den iever en kunstsmaak onzer tijden. Maar de H. Bloedprocessie is, eene eeuw lang, eene opvolging gebleven van zeven achtereengaande parochiestoeten, zonder een algemeen gedacht dat bijzonderlijk op de kostbare Relikwie kon toegepast worden. Ziehier het verslag van de eerste H. Bloedprocessie der XIXste eeuw (Gazette van Brugge, 5 Mei 1819): ‘De wensch der Bruggelingen is eergister volbracht. 's Morgens, ten 8 ure, vergaderden de geestelijken tot de plechtigheid geroepen, en het Magistraet der stad, in de kerk van S. Salvators, alwaar de Verheffing van het H. Bloed plaats had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
hunne vanen, van St. Jooshuis, van Jerusalem, van de Geloovige Zielen en van O.L.V. te Blindekens; van St. Antonius en van O.L.V. Ontvangenis te Capucijnen; van O.L.V. ter Potterie; van O.L.V. van Scapulier en van den H. Naam Jesus te Discalsen; van het H. Kruis in het Begijnhof; van de Geloovige Zielen en van O.L.V. van Slavernij te Magdalene; van de Pest-Patroonen, van O.L.V. van Scapulier, van het H. Kruis, van de H. Moeder Anne, van den H. Joseph en van de Geloovige Zielen te Ste Anne; van den H. Rozenkrans, van de Olie van de H. Walburga en van den H. Rochus te St. Donaas; van den H. Antonius, van het H. Herte, van de H. Barbara en van O.L.V. van Remedie te St. Gillis; van den H. Naam Jesus, van de H. Barbara en van O.L.V. Presentatie te St. Jacobs; van den H. Joannes Nepomucenus, van O.L.V. van Atrecht, van het H. Kruis, van O.L.V. ter Sneeuw, van de HH. Engelbewaarders, van de goede Dood, van den H. Joseph en van O.L.V. van Troost, te Onze Lieve Vrouwe; van Bermhertigheid, van O.L.V. van Assebrouck, van O.L.V. van Halle, van 't H. Kruis Eeckhoutte, van de Begraving der armen, van de H. Barbara en van O.L.V. van Loretten, te St. Salvators; de Broederschappen van de Berechtingen der kerken van 't Begijnhof, Magdalene, Ste Anne, S. Donaas, S. Gillis, S. Jacobs, O.L.V. en S. Salvators; de Broederschappen van 't H. Sacrament der gemelde kerken, en op gelijk order; de kerkmeesters derzelfde kerken, op gelijk order; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
men aldaer drouch de generale processie over onsen gheduchten heere ende prinche....’ Deze laatste reden staat dikwijls in de rekeningen; maar wij stippen er ook veel andere gelegenheden aan; bij voorbeeld, in 1421-22, was het ‘over onsen gheduchten heere en prinche, van der victorie die hi ghehadt hadde jeghen zine vianden;’ in 1422-23 ‘jegens de steerfte’; in 1423-24, ‘jeghen tgroote water’ of ‘omme de vreeze van den grooten watere;’ enz. In 1429, ‘over onzer gheduchte vrauwe ende princesse’ Isabelle van Portugal, ter gelegenheid van haar houwlyk met Philip-den-goede; in 1458-59, ‘... over den conync van Portugale, wesende jn reysen omme te treckene up de Sarasynen’; in 1459-60 ‘omme de ghesonde van onzen gheduchten heere’ in 1480-81 ‘omme thebbene ghetidich wedere;’ enz. Ziehier nog eenige uittreksels uit de stadsrekeningen: ‘1470-71 den vjen dach van sporkele ghedreghen eene solempnele processie generale te Sainte Claren, metten heleghen Bloed, doe betaelt van iiij sermoenen ghedaen aldaer by viere docteurs jnder godheit....’ ‘Item, den xxij in sporkele, ghedreghen processie generale, metten heleghen Sacramente, ten Wyngaerde, doe betaelt van iiij sermoenen....’ ‘1475-76. Item, xxiiij in octobre, ghedreghen eene solempnele processie generale tSint Salvators, metten riven van Sinte Baselis (d.i. het H. Bloed), Sinte Bonifacius ende Sinte Lov, ter eeren van Gode, ter causen van der blyder maere die commen was van den bestande, ghemaect tusschen den conync van Vrankerike ende onzen harde gheduchten heere ende prince....’ De Heer Gilliodts van-Severen die deze teksten aanhaalt, heeft de processiën van dien tijd geteld. Hij heeft er 10 gevonden voor het jaar 1468, 8 in 1469, 7 in 1470, 15 in 1471, 13 in 1472, 8 in 1473, 11 in 1474, 22 in 1475 en 7 in 1476. Die bijzondere Ommegangen begonnen in de eene of de andere kerk van de parochien, kloosters of gestichten; de stoet trok naar eene meer of min afgelegene bidplaats, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar geestelijke plechtigheden plaats hadden, en de optocht eindigde waar hij aangevangen had. Men vindt voor de 106 processien der jaren 1468-76 het volgende getal meldingen van verschillige kerken: S. Donaas, 26; O.L.V. 14; S. Salvators, 8; de Jacobinen of Predikheeren, 20; de Freren Mineurs, 14; de Augustinen 4; de Carmers, 5; het Begijnhof 4; Ste Clara, 3; de H. Magdalena, buiten stad, 1; den Eeckhoutte, 1; Sinte Kruis, 1. Al die processiën wierden meest gedragen op de uitdrukkelijke begeerte der Hertogen van Bourgondiën en men deed ze met groote plechtigheid. Met de missen die gezongen of gelezen wierden, met de sermoenen die de uitmuntende redenaars predikten, duurden zij bijkans geheel den dag. Maar laat ons tot de H. Bloedprocessiën terugkomen. Wij vinden er eene in 1485: ‘den ix in ougste ghedreghen processie generale ten Wyngaerde, met ten heiligen Bloede....’ en veel andere worden in de geschiedenis vermeld. Tusschen de jaren 1465 en 1800 droeg men er van dertig tot veertig. Het is nutteloos van er breedvoerig over te spreken. Om een algemeen gedacht te geven over die processiën drukken wij hier twee bladzijden uit de ‘korte beschrijving van het Dierbaar Bloed van Onzen Zaligmaker’ een boeksken dat te Brugge verscheen in de maand April 1819:
‘De Franschen waeren in 1478 vyandlyk in Vlaenderen gevallen wanneer Maximilianus van Oostenryk, graef van Vlaenderen, te Brugge was: er wierd eene algemeyne processie gedraegen, in welke 't H. Bloed, door den bisschop van Doornyk en den abt van den H. Bertinus, vergezelschapt van veel andere prelaeten, den 8 september gedraegen wierd nae de kerke van O.L.V. Den artshertog volgde de processie te peerde, met geheel zynen stoet; maer Margareta van Bourgondien, weduwe, volgde te voet, om Godt te saemen te bidden dat hy den zegeprael over de Franschen zoude geven. Korts daer naer wierd tusschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
den koning van Vrankryk een verbond gemaeckt, waer voor de Bruggenaers wederom eene processie van dankbaerheyd hielden met de reliquien van den H. Basilius. Den 17 meye 1479, om Godt te bedanken over den behaelden zegeprael, en te bidden voor den welvaert van het land, wierd het H. Bloed in processie gedraegen na de Magdalene, alsdan nog buyten Brugge staende; de processie was geschikt als volgt: alle de collegien, de vier biddende ordens en de scholieren, blootvoets; gelykelyk den prelaet van den Eeckhoutte met zyne reguliere-kanoniken, elk met eene brandende keirsse. Den bisschop van Doornyk ging ook blootvoets agter het H. Bloed, met een goud kruys in de hand. Daer naer volgde de wet, met de notabelen, hoofdmannen, dekens en vinders der ambagten, alle met brandende keirssen. Den artshertog Maximilianus was ten zelve jaere in oorlog tegen de Franschen; die van Brugge wetende dat de magt der Franschen die van den graeve verre overtrefte, stelden zy eenen plegtigen Omgang met het H. Bloed in, nae St. Salvators kerk. Met dezen Omgang gingen acht gildebroeders van het H. Bloed, in groen gekleed, met eene brandende toortse, de andere met eene pond-keirsse; de geheele wet was blootvoets, om van Godt, door het H. Bloed, den zegeprael te bekomen. Terwylen te Brugge die godsdienstige oeffening gepleegd wierd, nam Maximilianus in zyn leger ook zynen toevlugt tot Godt en stelde zyn betrouwen op het lyden van Christus; want eer hy den slag begon, stapte hy van zyn peerd en knielde neder, en gebood zyne krygelieden het zelve te doen en vyfmael den Onzen Vaderen Weest gegroet te lezen, ter eere van de vyf bloedige Wonden van Christus; hy verzogt ook dat eenieder zoude beloven den eersten vrydag naer den slag te vasten, of die niet konden vasten eenen penning om Gods wille te geven. Aldus versterkt zynde, hebben zy hun ten stryde begeven, en Godt heeft den hertog de groote menigte zyn'er vyanden laeten o verwinnen. Zoo haest den slag geëyndigt was, gebood den artsbisschop dat de krygslieden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
wederom al knielende zouden lezen vyfmael den Onzen Vader en Weest gegroet, om Godt voor den zegeprael te danken. De Bruggenaers den gelukkigen uytval van den slag vernomen hebbende en den zelven aen de byzondere hulpe Gods toeschryvende, hebben zy wederom eene algemeyne processie ingesteld met het H. Bloed nae St. Salvators kerk, op den 9 van augustus, welke processie vergezelschapt wierd door vrouw Maria, huysvrouw van den artshertog, die met alle haere joufvrouwen blootvoets, en met eene brandende keirs in de hand ging; van gelyken deden ook alle de collegien, hoofdmannen, deken en eed der ambagten, om Godt over zyne weldaeden te bedanken. Wanneer de processie wederkeerde, wierd op de markt eene schoone statie gehouden, voor het beeld van O.L.V. boven den ingang der HalleGa naar voetnoot(1), alwaer het H. Bloed rustte; daer wierden verscheyde lofzangen gezongen, geduerende welke de princesse met haere brandende keirsse nederknielde’.
Na de droevige gebeurtenissen van het jaar 1870 en het innemen der stad Rome door de vijanden der H. Kerk, hoeft Z.D. Hoogweerdigheid de Bisschop van Brugge, onder den naam van ‘Bedevaart tot het H. Bloed’ wederom het gebruik der buitengewone processiën ingebracht. Ter gelegenheid van de vijftiendaagsche plechtigheid van het jaar 1871 kwamen er, tot vier maal toe, bij duizenden geloovigen uit geheel West-Vlaanderen om het H. Bloed te vereeren en den zegen van God over Kerk en Vaderland af te smeeken. 't Is op 9n, 10n, 11n en 12n Mei dat de H. Relikwie rondgedragen wierd en dat de stad Brugge getuige was van de schoonste godvruchtige betoogingen die men zien kan. Sedert dien is de jaarlijksche bedevaart blijven bestaan, en het is te verhopen dat, dank aan zoo veel gebeden, het geloof in Belgie zal in eere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijven, bijzonderlijk dat de hoofdstad van het aloude Vlaanderen in hare christelijke gevoelens altijd zal volherden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De jubelfeest van 1648.In het Museum van de H. Bloedkapel bewaart men eene medalie die het volgende opschrift draagt: S.S. Cruori v saeculis Brugis adorato sacrum, 1648. In ditzelfde jaar 1648, gaf Paus Innocentius X, aan de christene wereld, een bijzonderen jubilé, die maar 15 dagen duren mocht. De Bisschop van Brugge liet aan het kapittel van S.-Donaas zijne begeerte kennen van dien jubilé te vieren binst de vijftiendaagsche plechtigheid van het H. Bloed. Te Brugge wierd het jubilékruis alleenlijk geplant in de S.-Donaaskerk en in de H. Bloedkapel, en wel op den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3n Mei gedurende het Lof in de tegenwoordigheid van het Magistraat. De Bisschop besloot insgelijks dat de Ommegang, die vijftien dagen lang plaats had, niet ten 6 1/2 uren 's morgens maar ten 8 1/2 uren zou beginnen; bij de terugkomst dier processiën zong men eene plechtige Mis in de hoofdkerk, waar ook dagelijks een der priesters, gekozen onder de Geestelijkheid van het kapitel of van het klooster dat den Ommegang bestierde, een sermoen predikte. 't Was iederen keer een kanonik van S.-Donaas die de H. Mis zong, en telkens in de tegenwoordigheid van het H. Bloed, dat daartoe, na de processie, plechtiglijk uit de kapel naar Sint-Donaas gebracht wierd. De gewone H. Bloedprocessie ging dit jaar uit op den Zondag 3n Mei; maar, om reden van den jubilé, deed men twee buitengewone ommegangen met de H. Relikwie en wel op de twee volgende Zondagen. In de Acta capituli S. Donatiani (20 April. 1618) waaruit wij die bijzonderheden vernemen, lezen wij ook dat het. Magistraat, gelijk het jaarlijks geschiedde, de kanoniken der Hoofdkerk tot de H. Bloedprocessie kwam uitnoodigen, en dat het kapitel aan de leden van het edel Broederschap bij uitneming toestond van binst de wekedagen van den jubilé in den Choor van Sint-Donaas te zitten, gedurende de plechtige Hoogmisse. Was er een bijzondere stoet ter gelegenheid van deze vijfde eeuwenfeest?... Bestaan er drukwerken of handschriften die daarover inlichtingen kunnen geven?... Wij zouden zulke stukken met dank aanveerden en geern onderzoeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Jubelfeesten van het jaar 1586.In het jaar 1578 kregen de vijanden van het katholiek geloof te Brugge de overhand. Zij verwoestten kerken en kapellen, zij verbrijzelden beelden en heilige vaten, zij onteerden de relikwien en al wat tot den dienst Gods gebezigd was. Gelukkiglijk kon Perez de Malvenda het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
H. Bloed aan de onteering der Ketters onttrekken. Het wierd door den godvreezenden edelman zorgvuldig verdoken, tot zoo verre dat noch zijne huisvrouw noch zijne kinders wisten dat er zulk een weerdige schat in zijn bezit was. De H. Relikwie wierd opvolgentlijk in drie huizen verborgen, eerst in de Kelkstraat, daarna in de Nieuwe straat en laatst in de Wollestraat, bij de S. Jan Nepomucenusbrug, waar, over eenige jaren, een opschrift te dier gedachtenisse op den muur geplaatst wierd. Na het einde der beroerten herkende Bisschop Remi Drieux de H. Relikwie, en hij herstelde den dienst van het H. Bloed den 29sten November van het jaar 1584. Honderd jaren later had men willen de eeuwenfeest van die gebeurtenis vieren; maar, om reden der oorlogen die toen woedden, moest men betere tijden afwachten. Die jubelfeest wierd alzoo verschoven tot in het jaar 1686, en zij was allerprachtigst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Toebereidsels.Alle slag van toebereidsels wierden gemaakt en verschillige boekwerken wierden over het H. Bloed uitgegeven. Wij hebben reeds eenige woorden gezeid over de ‘Uytspraken en Liedekens’ waar Reusen en Vorsten, Zinnebeeldige personen en zelfs duivels in voorkomen. - Een ander werkske draagt voor opschrift ‘Schrifturelijck verhael van de weldaeden van het alderheyligste Bloed O.H. Jesu Christi, mitsgaders een chronickale ende historiale triumphe van alle de Forestieren ende Graeven van Vlaenderen, hunne drift tot de catholijcke Religie, geluck van wapenen, verlichtinghe van de heydenen, uytroeyinghe der ketteren, herstellinghe van het zelve H. Bloedt, naer de congratulatie ende het teghenwoordigh Hondertjaerigh Jubilé, sanghsghewijse vertoont door de negen Hemelsche Musen, door I.D.V. Te Brugghe, Ghedruckt by Joos vander Meulen, op de groote Marckt, op den hoeck van de Breydelstraet', in 't wit Cruis.’ Die titel is wat lang voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
een in-4o, van 20 bladzijden! Het boekske is opgedragen aan de ‘Regeerders van de groote wijdtvermaerde stadt Brugghe.’ De negen Musen ‘ofte hemelsche sanggoddinnen’ zingen daar, de eene na de andere, de herstelling van het menschdom, den lof van het waar geloof, den roem der graven van Vlaanderen, de kruisvaarten, het H. Bloed, den moed van Perez, enz. enz. Een ander in-4o, van 16 bl., draagt een opschrift dat ten minste zoo lang is als het voorgaande: ‘Kort begryp van de uytwerckingen des H. Bloeds van Jesus... enz.’; zelfde uitgever: in alles 25 drukregels, die, zonder uitneming, 'k en weet niet hoeveel jaarschriften uitmaken! Na eene inleiding waarvan de eerste zinsnede 25 regels telt, zingt de kanonik van den Eekhoutte die dit boeksken gedicht heeft, den lof en de uitwerksels van het H. Bloed des Zaligmakers. Een derde drukwerk, in-4o van 22 bl., bevat, insgelijks in verzen, een ‘Kort verhael tot lof van het H. Bloedt O.H. Jesu-Christi, hoe ende op wat maniere het selve hier binnen de stadt van Brugghe ghebracht is... enz.’ Zelfde drukkerij. Het vierde boeksken, in-4o van 16 bl., ‘ghedruckt by Pieter van Pee, Boeckdrucker op de Plaetse Malenbergh, inde Naeme Jesus, 1686’, is ook eene ‘Korte beschryvinghe van het H. Bloedt... enz.’ ‘in dicht gestelt door Gheleyn Scheppers’. Wonderlijke dichten, voorwaar! ziehier een staalken van den schrijftrant. Sprekende van de vijftiendaagsche plechtigheid, Scheppers is bijzonderlijk spijtig dat de Meifeesten sedert eenigen tijd zoo luisterlijk niet meer zijn als voorheen: ‘Men plagh weleer te sien oock jaerlijcksche vreughden, Als 't landt in ruste was, en dat de tijden deughden; Men sagh een Reus'in Brugh' met een Ros-Bayaert peert, Maer door ons sondens straf' is ons die vreught gheweert. De onrust van den tijdt heeft ons die vreught ontnomen, Hoe wel het echter schijnt dat die wilt wederkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mits d'honderdtjaerigh feest van dese jubilé. Het schynt de vreught herneemt in onse Brughsche sté’ Al die drukwerken waren geschikt om het volk tot het vieren der feesten te bereiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De jubelfeesten op het TooneelLaat ons nu kennis maken met een tooneelspel, ook bij Pieter van Pee gedrukt: ‘Brugghe ghetrouw in het bewaeren van het H. Bloedt, met triomph over de ketterye... enz’ ‘sal speelghewijs vertoont worden op dit honderdtjaerigh jubilé-feest', door de jonckheyt der scholen van de Societeyt Jesu, binnen Brugghe den........... Mey 1686.’ De plaats der date is in 't wit gelaten: dit stuk zal tijdens de feesten een-of meermalen in het collegie der Paters Jesuieten opgevoerd geweest zijn. Dit klein in-4o behelst 12 bl. en geeft op het einde de ‘Naemen van die mede spelen’. Daar worden boven de honderd leerlingen genoemd; en men duidt hunne geboofteof woonstede aan, alsook de school Rhetorica, Poesis, enz. waarin zij zaten. Er zijn 16 vreemdelingen, en wij vinden voor allen te samen de volgende getallen:
Eenige leerlingen komen twee maal voor als spelers. Wij oordeelen dat er eenig belang is zulk een Programma hier over te drukken. Men zal door die weinige bladzijden sommige gewoonten, alsook de gedachten der XVIIe eeuw over kunst en letterkunde beter leeren kennen, als door het lozen van eenen geheelen boek die deze stoffe zou verhandelen. Men wille eerst bemerken dat de personagen meest allen zinnebeeldige personen zijn, zoo als Brugge, de Getrouwigheid, de Godvruchtigheid, de Faam, het Jubilé, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geven wij eerst een gedacht van het
VOORSPEL.
Het stuk speelt in 1584, 1586 en 1686. Brugge is gelukkig van het H. Bloed te bezitten; maar de Hemel geeft te kennen dat de vijanden van godsdienst dien schat bedreigen en vraagt dat Brugge hare getrouwheid in het bewaren van dien pand zou toonen. Zij bekomt daarom de hulp van de Getrouwigheid, de godvruchtige Zorge en den hemelteken Raad, met dewelke zij overeenkomt om over het H. Bloed te waken. Nu drukken wij letterlijk het vervolg van het Programma:
EERSTE VERTOOGH.
Brugghe ghetrouw in het bewaeren van het H. Bloet.
Eersten Uyt-ganck.
De Tweedracht komt binnen Brugghe, om alles aldaer tot stooringhe te brenghen.
Tweeden Uyt-ganck.
Brugghe op dese aenkomste seer beroert zijnde, wordt vande Ghetrouwigheyt vermaent, dat sy aen Godt, ende haeren wettighen Koninck ghetrouw soude blijven, ende nimmermeer toelaten van door yemants schaedelick versoeck haer aen haere vyanden ten onder te gheven; de godtvruchtighe Sorghe voeght hier-by, dat wel toeghesien moet worden, dat dien weerdighen Schat, het H. Bloedt des Salighmaeckers, in tijdts buyten alle ghevaer versteken soude worden; den hemelschen Raedt belooft hier-toe bequaeme hulpe.
Derden Uytgangh.
Het H. Bloedt wordt ghesocht van de Vervolghers.
Vierden Uytgangh.
Middelertijdt Brugghe inde handt houdende haeren kostelijcken Schat, soeckt eene bequaeme Schuyl-plaetse, al-waer dit onweerderelijck Bloedt soude versekert wesen, maer niet wel haer konnende gherust stellen op eenigh mensch oft huys, wordt ten langhen lesten vermaent vande Goddelijcke Voorsichtigheyt. dat aenstonts een Man te voorschijn sal kommen, die door Godts schickinghe een ghetrouw bewaerder van desen Schat sal wesen; het welck al-soo gheschiet: den Hemel self neemt onder haere bescherminghe de Schuyl-plaetse van het H. Bloedt.
Choor.
Prijst de Ghetrouwigheyt van de Brughsche Ghemeente tot Godt, ende haeren Koningh, ende uyt het bewaeren van het H. Bloedt, vertoont den triomph vande Ghetrouwigheyt, godtvruchtighe Sorghe, ende hemeischen Raedt over hare vyanden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
TWEEDE VERTOOGH. Brugghe godtvruchtigh tot het H. Bloedt. Eersten Uyt-gangh.
Dese vervolghinghe gheslist sijnde, wordt de Godtvruchtigheyt met haere Ghesellen, draeghende de merck-teeckenen van de Gheestelickheyt deser stadt, als wederom kommende uyt haer ballinghschap, van Brugghe eerlijck ontfanghen, ende vermaent haer dat sy met haeren wettighen Koninck versoent zijnde, het H. Bloedt uyt sijn schuylplaetse sonde nemen, ende wederom stellen tot de eerbiedinghe van het Volck, dat sy tot dit Feest haeren Tempel sal openen. Brugghe staet alles toe. Tweeden Uyt-gangh.
Brugghe wordt inde handen vanden Prince van Parma met haeren wettighen Koninck versoent.
Derden Uytgangh.
Den Heer Joannes Perez de Malvenda siende door de Godtvruchtigheyt den Roomschen Godts-dienst herstelt, brenght uyt sijn Huys den soo langh verborghen Schat, ende levert hem wederom in de handen van Brugghe, naer den selven verlanghende, de welcke eerbiedighlijck haeren alder-besten Pandt omhelst hebbende, neemt voor, dien tot den Tempel vande Godtvruchtigheyt te dragen. Vierden Uyt-gangh. De Godtvruchtigheyt haeren Tempel gheopent hebbende, wijst aen een çierelijcke Plaetse om het H. Bloedt daer in te stellen.. Daerentusschen komt Brugghe in den Tempel tusschen de goede wenschen van het Volck, ende volghens het versoeck van de Godtvruchtigheyt, wordt het H. Bloedt ghestelt tot eerbiedinghe van het Volck. Het welck ghedaen zijnde, voorseght de Godtvruchtigheyt, dat, soo Brugghe voortgaet in eer te glieven aen desen grooten schat, sy nimmermeer wijcken sal aen het ghewelt der moetwillighe, maer als met dit H. Bloedt besproeyt, vreeselick sal wesen aen haere vyanden.
Choor.
Vertoont dat de meeste sterckte van dese stadt, in sonderheyt dees Eeuw, gheleghen is gheweest inde Godtvruchtigheyt vande Brughsche Ghemeente tot het H. Bloedt, waer-toe onder meer andere by brenght, hoe dat, in het Jaer 31. van dees Eeuw, door het beschermen van het H. Bloedt, dese stadt verlost is gheweest van den gheweldighen aenslagh van het machtigh Legher der vyanden, ende stelt voor ooghen den Triomph van de Godtvruchtigheyt over de Vyanden van het Bloedt des Salighmaeckers.
DERDE VERTOOGH. Brugghe jubilérende door het H. Bloedt. Eersten Uyt-gangh.
Het Jubilé tusschen het gheklanck der trompetten als op haer eyghen teecken, komt met haer Ghesellen uyt haeren tempel, ende gheeft reden, waerom sy aende Inghesetenen van Brugghe een Jubiléfeest wilt verkondight hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweeden Uyt-gangh.
De Ghesellen van het Jubilé verkondighen langhs de stadt het Jubilé-Feest. Derden Uyt-gangh.
Brugghe dit verstaende, ontfanght het Jubilé met groot bewys van vreught ende blydtschap; ende schicht toe een Triomph voor het H. Bloedt des Heeren.
Vierden Uyt-gangh.
De Faem vermaent zynde van het Jubilé, roept uyt den tijdt met de deelen des jaers, de Daeghen met de Uren, om dit verkondight feest te vieren, aende welcke den Tijdt gheoorsaemt; maar eenigh gheschil opgheresen zijnde onder de daeghen, op welcken dagh dit Jubilé soude gheviert worden, vertoont den Vrydagh oft Phosphorus, dat haer dit feest om verscheyde redenen toekomt, waer in alle de andere verwillighen, ende kommen te saemen over een om Brugghe jubilérende door het H. Bloedt te vereeren.
Choor.
Verheft hooghelick het geluck vande stadt Brugghe, dat sy ghetrouwelijck ende godtvruchtighlijck bewaert hebbende het H. Bloedt des Heeren, het honderdtjaerigh jubilé vande herstellinghe des selfs in vrede nu magh vieren; waer-toe vertoont den glorieusen Ingangh van Brugghe binnen de stadt, sittende op een Triomph-Waeghen, het Jubilé voor uyt de triompherende bende aenleydende.
NAER-SPEL.
Brugghe tusschen de meeste wenschen vanden Tijdt, ende sijne Ghesellen, wenscht oock dat alle Volckeren de en Natien moghten komen aenbidden den prijs van haere verlossinghe; waer op verscheyde Natien te voorschijn kommen, eer ghevende aen het H. Bloedt. Waernaer het Jubilé, tot slot van de Feest, versekert dat het gheluck van Brugghe bestandigh ende ghestaedigh sal blijven, soo langh in die stadt dien alder-kostelijcksten Pant, als eenen hemelschen schildt der oude Romeynen, bewaert, ende ghe-ëert sal worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De Jubelstoet.Indien de studenten der Jesuieten door het tooneel de feesten van 1686 wisten op te helderen, zij waren nog meer de erkentenis der Bruggelingen weerdig door de ‘solemnele ende prachtighe Processie’ die zij den 3n Mei van dat zelfde jaar bezorgden. Een klein in-4o (van 1-8 en 1-16 bl.) behelst het omstandig programma van dien luisterlijken stoet (‘Tot Brugghe gedruckt, by de Weduwe van A. Michiels, in de Breydelstraet, ende Pieter van Pee... 1686’). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze geschiedkundige optocht gelijk men nu zou zeggen begint met Schermers en Schutters die ‘den Voorgangh van de Processie’ doen. Daarna komt de eerste Ruitersbende met haren Wagen. Men ziet vooraf ‘het waerachtigh Roomsch Gheloof’ met hare zes ‘ghezellen seer çierlyk opghesteld, elck met syne eigene bediedtsels, als een Cruys, Kelck, Evangelieboeck, enz’ Daarna komen de Prins van Chimay, stadhouder van Vlaanderen in 1584 en Perez de Malvenda en andere die de ‘merckteeckenen van de Brughsche gemeente’ dragen en de getrouwheid der stad aan haar geloof te kennen geven. De Wagen verheelt ‘den triomph’ van de ‘Getrouwigheid’, die het H. Bloed in handen draagt; nevens haar zitten andere verpersoonlijkte deugden: de godvruchtige Zorge, de hemelsche Raad, de Godvruchtigheid en de Standvastigheid, met de Hoop en Liefde en hare zinnebeelden. Op het onderste van den Wagen liggen de Ketterie, Mineedigheid en Trouwloosheid geboeid. De Wagen wordt bestierd door de Wakkerheid, - en men leest hier en daar ‘spitssinnghe spreuken en schriften, die, op Schilden en Vendels, den Wagen bequaemlyck verçieren. Hier volghen de Ambachten met haere keersen.’
Tweede Ruitersbende met haren Wagen.
In dit deel van den stoet wordt verbeeld de Onderdanigheid van Brugge aan haren wettigen Koning. Voor deze bende rijdt de burgerlijke Onderdanigheid tusschen Liefde en Geluk met hare kenteekens. ‘Naer dese volght den Prince van Parma’ die Brugge tot verzoening ontvangen heeft, - en ter eere van Brugge ‘komt Nederland selve met haere Provincien, elck op het prachtighste opghestelt, ende sluyten dese bende.’ ‘Den Waghen is een schoon ende aensienelyck werck, onder het opzicht van ‘coleuren’ en ‘schikkinghe’. Hij vertoont de verzoening van Brugge met den Koning. Op het hoogste troont Philip II, te midden zinnebeeldige personagen; wat leeger zit Brugge, tusschen twee jongelingen met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de wapenschilden van de stad en van het Brugsche Vrije. Eindelijk op het onderste liggen Haat en Nijd en Wederspannigheid gebonden. De Eendrachtigheid bestiert den wagen, die ook met opschriften en andere zinnebeelden vervuld is. ‘Hier volghen de Knechtiens van de arme Schele deser stede.’ Derde Ruitersbende met haren Wagen. De stad Brugge met God en Koning verzoend toont meer dan ooit hare godvruchtigheid tot het H. Bloed, dank bijzonderlijk aan den iever der Geestelijkheid. Daarom, na den Engelbewaarder van Brugge treden er nu te voorschijn eenige jongelingen ‘met de merckteeckenen van de voornoemde Geestelijckheydt’ en andere met de ‘merckteekenen’ van het vermaard Broederschap. Na die ruiters komt de Zegewagen, die den Tempel der Godvruchtigheid verbeeldt. De Godvruchtigheid heeft immers na het onderbrengen der ketterij, haren Tempel voor het H. Bloed geopend. Onder ‘eene cappe die ondersteunt wordt met Seraphijnen... staet het H. Bloedt in eenen schoonen verheven throon.’ Iets leeger zitten de Godvruchtigheid met hare kenteekenen en ‘verscheyde deughden met hare eyghen Sinnebeelden: de Sterckheydt met eenen pilaer, de Maetigheydt met eenen toom, de Rechtveerdigheydt met haere weeghschaelen, de Voorsichtigheydt met een spiegel..... de Aelmoese..... de Bermhertigheydt..... het Gebed.....’ enz.: ieder zinnebeeld omringd met een jaarschrift. De Wagen wordt bestierd door de Goddelijke Liefde met eenen brandenden fakkel in de hand. ‘Hiernaer volghen de Meyskens van de arme Schole deser stede.’ Vierde Ruitersbende met haren Wagen. De Godvruchtigheid tot het H. Bloed heeft de Bruggelingen vervuld ‘met eene selsaeme vromigheydt teghen hunne vyanden.... gelijck metterdaed ghebleken heeft op het jaer 31 ende 40 van dees eeuw.’ Ter gedachtenis van dien zegepraal rijden aan het hoofd van dezen groep de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hemelsche Victorie, de Hemelsche Kracht en de Hemelsche Hulp ‘jeder een naer den eysch ghekleedt ende draeghedede liaer eyghen Sinnebeelden.... want het is oogliblyckelijck dat het een werck van den Hemel gheweest is, dat dese stadt, met weynighe soldaten beset... den schrick gejaeght heeft in leghers van dertigh, jae van veertigh duysent mannen sterck’. 't Zijn de Engelen die het H. Bloed tegen zijne vijanden bewaard hebben: daarom verbeeldt men er hier eenige, met eenen aartsengel. Op de peerden die den Wagen trekken zitten 4 jongelingen; zij hebben een bloot zweerd in de hand en schilden met de leus Sanguis fortium. ‘Den Waghen vertoont de stadt Brugghe met hare Bollewercken, Gordynen, Ravelynen, Waeters, Wallen en Pallissaeden seer aerdiglyck afghemaelt; aen de twee sijden van de Boort staen twee Torens, op de welcke twee jonghelinghen, als de wacht houdende, hebben voor hun een Vendel. In 't midden van de stadt staet een Toren, op welckers opperste uytsteeckt het H. Bloedt, als hebbende de bewaernisse van de gansche stadt. Tusschen de twee vergulde vleughclen der Seraphijnen die dit Heyligh der Heylighen ondersteunen staen deze woorden: Redemisti nos Deo in Sanguine tuo... Rondom de bollewercken staet de borgerye met haere pijeken en vier-roers...’ en men leest overal spreuken en jaarschriften. - ‘Den Waghen laat hem hooren door het aengenaem ghedruys der trommelen, ende het soet ghespeel op de duytsche Huyt, ende maeckt hem niet min aensienelick door het konstigh spelen van een jonghelinck met het Vendel. Hiernaer volghen de Religieuse biddende Orders deser stadt.’
Vijfde Ruitersbende met haeren Wagen.
Het grondgedacht van dezen groep, die geleid wordt door den Vrede, is de verheerlijking van het H. Bloed. De Vrede wordt gevolgd door Diederik van Elzaten en zijne één en twintig opvolgers in het graafschap van Vlaan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
deren, tot en met ‘Carolus den tweede, onsen teghenwoordighen en ghenaedighen Koningh.’ ‘Na dese doorluchtighe ende edele bende, volght den Triomphwaghen van Brugghe jubileerende door het H. Bloed.’ Brugge wordt verbeeld ‘in 't midden van een verheven werck steunende op vier pilaeren, tusschen de welcke sitten de Enghelen der Vrede, eertijds bedroeft, nu verblijdt zijnde dat het Bloedt des Salighmaeckers triompheert ende gheeert wordt’. Al die personen zijn nogmaals van jaarschriften omringd, bijvoorbeeld: Laetamini, angeli, divinus exaltatur Sanguis; - Domini Sanguine exultat civitas brugensis; enz. Van tijd tot tijd ‘kommen eenighe soete stemmen der Engelen, op de welcke eenighe musicale Instrumenten passende, maecken te saemen eene aenghenaeme melodye in de ooren der Aensienders.’ ‘Voorder aen 't midden van den Waeghen sit den Tijdt, met de daeghen van de Week', te weten de Sonne, de Maen, Mars, Mercurius, Jupiter, Venus, Saturnus. Onder dewelcke Venus oft Phosphorus de eerste plaets heeft, als wesende den dagh, op de welcke den Salighmaecker sijn dierbaer Bloedt ghestort heeft, ende op de welcke dit Jubiléfeest' gheviert wordt.’ ‘Vooruyt op den Waeghen staet de Faeni met een handt houdende de strenghen der peerden, met d'ander een trompet, willende hiermé te kennen gheven, dat sy bewint hebbende van desen Triomph, Brugghe gaet vermaert maecken door de gantsche wereldt.... dat sy besit den oneyndelijcken prijs van onse verlossinghe... dat sy eindelijck de gheluckighste is onder alle de steden. ‘Den Waghen wordt ghetrocken van zes peerden, op de welcke sitten de Uren van den dagh ende nacht, volghens haeren eysch seer aerdigh op-ghestelt: want sy den tijdt met snelheid voortdringhen, ende bequaemlick in dese ghelegenheyt de voerders zijn van den selven. ‘Naer desen Waeghen volgt de Clergie met het H. Bloet; ende Sijne Excellentie onsen Gouverneur generael... volglit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
in persoon het H. Bloet; waer naer volght het vermaert en noyt ghenoeg ghepresen Broederschap, ende de Magistraet deser stadt sluyt dit beste deel van de solemniteyt’Ga naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De Jubelfeesten van 1749.Men had den 600sten verjaardag der aankomst van het H. Bloed willen vieren in 1748. Maar de keizerin Maria-Theresia lag in oorlog tegen machtige vijanden, en 't en is maar na het sluiten van den vrede dat Brugge eene allerprachtigste eeuwenfeest vaststelde, die in 1749 plaats had. Er bestaan twee boekskens over dezen jubilé, het eene (60 bl.) over de versieringen van markten en straten, het andere (28 bl.) met de beschrijving van den Ommegang. Beide zijn gedruckt ‘tot Brugge by Andreas Wydts, stadsdrucker, in de Breydelstraet, in S. Antonius’. Wij zullen daar de bijzonderheden gaan putten die hier volgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Algemeene schikkingen.Z.H. Paus Benediktus XIV stond een vollen aflaat toe, dien men binst de vijftiendaagsche plechtigheid in de H. Bloedkapel kon winnen. Van zijnen kant ‘Syne Hoogweerdigheydt den Bisschop van Brugghe, heef top den 17. April uytgegeven sijne Ordonnantie tot het reguleren der Goddelijcke Diensten, statuërende dat men tot het openen van de selve Feeste op den 2. Meye naervolgende 's avondts van den 8. tot den 9. uren soude luyden alle de Kloeken van de respective Kercken ende Kloosters soo van Mans als Vrauwen deser Stadt, het Welcke op de selve uren oock moeste gedaen worden op den 3. 17. en 18. Meye. Voorders dat men op den 3. ende 18. Meye, wesende het beginsel ende sluyten, in het uytgaen ende inkomen van de Processie van Devotie t'elckens oock luyden soude den tijdt van een halve ure. Het order van dese dagelijcksche Processie was zoo volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Buyten de voornoemde Diensten te gheschieden in de Cathedraele Kercke, was oock gestelt dat men daghelijckx in de Capelle van het H. Bloedt 's morgens ten 7. uren sonde doen eene Hoog-misse ende 's na-middags ten 5. uren en half een Sermoen met het volgende Lof. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De Versieringen.De H. Bloedkapel was op haar beste gesteld, ‘ende den grooten Autaer in den Choor was op nieuws ghemarbeleert ende vergult’. Aan de beide zijden van den autaar, boven de ‘Choordeure’ en in de ‘Vaute van de voorkercke’ stonden er ten minste 11 latijnsche jaarschriften. Op den westkant van den Burg stond ‘eene Colonnade met verscheyde arcaden, seer konstig geschildert, ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene Pyramide op elcken hoeck; en in het midden van het werck stond eene groote Pyramide, ter hoogde van 50 voeten’ met jaarschrift. ‘Het geheel stadthuys was bekleet met eene konstige Architecture’ waar, tusschen 7 pilaren, de historie van het H. Bloed op groote schilderijen verbeeld stond. Voor elken pilaar zag men de personagen die ‘tot de overleveringe ende conservatie van deze weerdige Reliquie hebben gecontribuëert, yder met sijne inscriptie: Christus effudit, Josephus recepit, Balduinus dedit, Theodoricus obtinuit, Leonius transtulit, Perez servavit, Bruga custodit.’ Het Landhuis van het brugsche Vrije, de hoofdkerk van St-Donaas, enz., waren ook prachtig opgetooid. Het bijzonderste was eene ‘Arcke Triomphael’ aan den ingang van S.-Donaas; en alles was met een aantal latijnsche jaarschriften behangen. Op den processieweg prijkten ontelbare ‘praelbogen ende andere decoratien, verthoont door de Kloosters, Ambachten, Neeringen en andere Gemeenten’ alsook door bijzondere burgers. Het gebeurte der Markt had eenen praalboog in het midden der Halle opgericht, zoodanig dat het O.L. Vrouwebeeld der Halle ‘het opperste was van het zelve werck’. De Timmerlieden in de Steenstraat, de Beenhouwers voor het Vleeschhuis (nu Simon Stevens plaats), het kapitel van S.-Salvators, op de lengte van het kerkhof, hadden ieder hunne bijzondere zegepoorten of andere versieringen. Op denhoek der Zilverstraat verbeeldden de Hoveniers Christus onder de gedaante van eenen hovenier aan Magdalena verschijnende. De Zuidzandstraat had haren praalboog recht voor de Dweersstraat. Op de Vrijdagmarkt hadden de Capucinen ‘tusschen de hoornen een groot werk opgestelt, waeronder de processie moest door passéren; het selve verbeelde den bergh Calvariën: op het sop stondt Christus aan het Cruys gehecht’. Van onder waren twee grotten waar de geeseling en de kroning van Christus voorgesteld waren. |
|