Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
[Nummer 8] | |
De Processiën ter vereering van het h. BloedGa naar voetnoot(1)IN de aanstaande Meidagen zal de stad Brugge den 750sten verjaardag vieren der aankomst, binnen hare muren, van de onschatbare Relikwie van het H. Bloed des Zaligmakers. Volgens de meest bevoegde schrijvers is het op 7sten April 1150, dat Diederik van Elzaten, na het einde zijner tweede kruisvaart, zijne plechtige intrede in Vlaanderens hoofdstad gedaan heeft. Het Heilig Bloed wierd door den godvruchtigen graaf aan vier kapelanen toevertrouwd en is sedert eeuwen, op den Burg, bewaard in de Sint-Baselis kapel, een der oudste | |
[pagina 114]
| |
gebouwen onzer stad, wiens krochte onlangs kunstig is hersteld geworden. Volgens eenen brief van Paus Clemens V, gedagteekend den 1sten Juni 1310, wierd het Heilig Bloed alle vrijdagen vloeiende; maar dit mirakel hield op in den eersten helft der XIVde eeuw, zonder dat men wete wanneer of waarom. (Zie in de Annales de la Société d'Émulation, Tome XXXII, eenen opstel van Z.E. Kan. Duclos.) De geschiedenis van dien kostbaren pand is dikwijls beschreven geweest en wij zullen er ons maar weinig mede bezig houden. Stippen wij nochtans aan dat het H. Bloed bijzonderlijk twee maal heeft moeten verborgen worden, te weten, in de jaren 1578-84, ten tijde der geuzen, en van 1795 tot 1819, onder het fransch schrikbewind. Volgens de opzoekingen van M.J. Cuvelier, hulparchivaris van den Staat te Brugge, wierd het edel Broederschap van het II. Bloed waarschijnlijk ingesteld, niet in 1311, gelijk men het dikwijls beweert, maar tusschen 1398 en 1405. Dees jaar, bijgevolg, viert de ‘ghezelscepe van den helighen Bloede’ haar vijfhonderdjarig bestaan. Al het voorgaande diene tot inleiding. Nu ter zake. Wij zullen drie dingen verhandelen. Opvolgentlijk zullen wij spreken, ten eerste, van de gewone, en, ten tweede, van de buitengewone H. Bloedprocessiën; wij zullen in een derde deel bijzonderlijk steunen op de gekende jubelprocessiën der laatste vier eeuwen. | |
I.
| |
[pagina 115]
| |
door het Magistraat zelve van Brugge. Gemelde schrijver beroept hem op den pauselijken brief van Clemens V. Maar volgens eene onlangs gedane ontdekking bestond de H. Bloedprocessie ongetwijfeld reeds in de jaren twaalfhonderd negentig en misschien nog vroeger (Zie Bulletin communal van 1886 en Société d'Emulation, Annales, 1900)Ga naar voetnoot(1); men moet dus, gelijk het zeer wel mogelijk is, den tekst van Clemens V verstaan als of hij steunde op het her inrichten der processie, of wel op het aanveerden dier processie als eene officieele feest, die, sedert 1303, aanzien wordt als eene processie van dankbaarheid voor de schitterende zegepralen der Vlamingen in het jaar 1302. Maar waarom en zou men met den geleerden Joost de Damhouder niet mogen aanveerden dat Diederik van Elzaten de H. Bloedprocessie ingesteld heeft? ‘Supplicationum diem anniversariam instituit, ut dictum est, tertium diem Maii; quae supplicationum processio etiamnum durat...’ (Zie De magnificentia civitatis Brugarum. p. 145.) Iets dat zeker is, 't is dat de godvruchtigheid onzer vourouders voor het H. Bloed des Zaligmakers diep in hunne herten geprent was: eeuwen lang hebben zij er de treffendste blijken van gegeven. Boven al hunne pracht | |
[pagina 116]
| |
en rijkdommen wisten zij hunne dierbare Relikwie te schatten; zij vereerden ze in eene onbeschrijfbare plechtigheid die alle jaren, ten tijde hunner wereldberoemde foore, duizenden en duizenden vreemdelingen in onze muren deed toestroomen. Hetgene aan deze godvruchtige feest eenen ongewonen luister bijzette en hare volle beteekenis gaf, 't is dat zij eene plechtige betooging was van de vrije Gemeente, die, om haren godsdienst weerdiglijk te vereeren, met het Magistraat en zijne bedienden, met hare gilden en neeringen, met hare scotters en ‘scaerwetters’, met hare priesters en kloosterlingen den prachtigsten Ommegang instelde die misschien ooit bestaan heeft. Ja, de stad Brugge, heeft hare Relikwie altijd naar weerde geschat. Zij heeft aan de geestelijke overheid gevraagd den H. Bloeddag te stellen binst de wijdvermaarde ‘Brugghemaerct’ of MeifooreGa naar voetnoot(1), die achtien dagen lang bij duizenden handelaars uit gansch Europa naar onze stad uitlokte. Zij heeft nooit noch geld noch moeite gespaard om de H. Bloedkapel en ‘den Ommeganc’ op te luisteren. De oude stadsrekeningen en andere handvesten geven daarvan ontelbare bewijsteekenen. 't Is in deze onloochenbare geschriften dat wij, met en na den geleerden Heer Gilliodts-van Severen, de bijzonderheden zullen putten die ons het uitzicht van Brugge op den dag van den Ommegang en dezen prachtigen optocht zelve om zeggens voor onze oogen zullen vertoonen. Men vindt in de boeken veel beschrijvingen der H. Bloed processie; maar zijn zij altijd geheel nauwkeurig?... In alle geval, de lezers van een tijdschrift ‘voor verstandige Vlamingen’ zullen liever eene beschrijving lezen, die schier overal met aanhalingen uit de stadsrekeningen van Brugge aaneengeschakeld is. | |
[pagina 117]
| |
§ II. - De eeredienst van het H. Bloed.Eerst zullen wij eenige woorden schrijven over den eeredienst van het H. Bloed. Het Heilig Bloed heeft misschien eenigen tijd in de onderkapel van Sint Baselis berust. Sedert wanneer bestaat de bovenkapel? Volgens de meening van den Z.E. Heer Duclos zou zij ook eerst door Diederik van Elzaten gebouwd geweest zijn. Alleszins in 1311, onder de onkosten die door de stad aan Sint Baselis gedaan wierden waren er ‘van dat an de kerke ghewrocht was ende an den steeghere’; dat is de trap die naar de bovenkapelle leidt, en aangezien de werken van 1311 en 1312 maar hersteilingswerken waren, mag men niet aanveerden dat de bovenkapel ook haren eersten oorsprong rond het midden der XIIste eeuw zal gehad hebben? Het H. Bloed staat in de oude handvesten onder de volgende benamingen bekend: 'theligdoem, tsoete Bloed, thelegeGa naar eind(1) Bloed of Ons Heren Bloed. Die kostelijke pand is altijd bewaard gebleven in het zelfde achtkanten en groenachtig flesselken waarin het Heilig Bloed naar Brugge medegebracht wierd. Dit flesselken zelve zit in een kristalinen cylinder, die ondertusschen heeft moeten vernieuwd wordenGa naar voetnoot(2) en al beide kanten met een zilveren kunstwerk toegesloten is. Volgens de stadsrekeningen (1312) wierd deze fierter ter vereering uitgesteld in eene ‘syborie’; deze ‘syborie’ was in gesneden hout en wierd iij lb. betaald aan ‘Martine den beeldemakere’. Een zekere Janne den Man wierd belast ‘van de selve siborie te vergoudene’ en met ‘viij ellen sindaels te stofferne’ (1311). Er was een bijzonder ‘vate daer men de siborie in gheset heelt’ en die insgelijks door Martin den beeldhouwer verveerdigd wierd. | |
[pagina 118]
| |
Er is ook spraak van twee ‘zetelen die staen daer men Ons Heren Bloed tooght’ (1311). Men ziet dat de troon waarop met het H. Bloed gaat vereeren een eeuwenoud gebruik herinnert. In de jaren 1431-32 gaf de stad eene aanzienlijke somme geld aan ‘Lauwerze de Suus den zelversmet, van weerke bi hem ghedaen aen de casse daer theilighe Bloet in leight, ende van goude ende precieuse steenen bi hem ghelevert ende daer an ghestelt’. Deze ‘casse’ is waarschijnlijk de Rijve die in 1617 door de tegenwoordige vervangen wierd en waarmede het H. Bloed binst den Ommegang rondgedragen wordt. Maar reeds in het begin der voorgaande eeuw (1307) bestond er eene ‘scrine... omme Ons Heren Bloed der in te staene.’ Die koffer, daar de Relikwie buiten de goddelijke diensten ingesloten was, woeg 2594 pond, dat is ongeveer 1200 kos, en wierd met groote moeite door verschillige ‘ghesellen te sinte Baselis boven upghedaen.’ Pieter van Oedelem, de schrijnwerker, leverde en bevrocht het houtwerk; Clais Grootwerc deed een deel van het smedewerk, en Jan Van Maldeghem ‘den slotelmakere’ was belast van den ‘scrine te beslane ende van vij sloten te makene.’ Men vermeldt ook ‘eenen tabernakele’ met ‘sendale’ behangen, ‘tons Heren Bloede bouf’Ga naar voetnoot(1) (1309) en eene scrine in ‘houtywerke, daer men doffrande in werpt’ (1311). De H. Bloedkapel wierd door de stad hersteld in 1311 en 1312. Het Magistraat was met het verkrijgen van pauselijke gunsten niet min bekommerdGa naar voetnoot(2) en belastte ‘den Cardinael | |
[pagina 119]
| |
van der Columme’ deze zaak met Paus Clemens V te verhandelen. Zijne reiskosten wierden hem vergoeden hij wierd ook beloond ‘in hoefscheden, ydaen over sine pine die hi dode omme den Ommeganc te ghecrighene van ons Heren Bloede’ (1311). Andere aflaten waren reeds in de voorige eeuwen door de Pauzen toegestaan geweest. Het is merkensweerdig te vernemen hoe het Magistraat die geestelijke gunsten trachtte kenbaar te maken. In het jaar 1311 zond men eenen zekeren Zegaerd ‘in allen steden van Vlaenderen, omme te heropenbaerne de grote gracien die ons here den Paues ghegheven heeft ende om tgrote pardoen van ons Heren Bloede’. De reis van dien bode duurde 18 dagen, en Zegaerd liet in de bijzonderste steden een afschrift van den aflaat. ‘It. doe van xxxix transcriften van den pardoene die Zegaerd voerde in allen den steden van Vlaenderen, vij lb. iij s.’ In 1419 vraagt het stadsbestuur aan het kapitel van Sint-Donaas en verkrijgt dat Heilig Bloeddag verheven wordt tot den rang van majus triplex festum. Te dien gevolge begon de feest reeds den 2den Mei met plechtige hoogmis en vespers. | |
§ III. - Toebereidselen tot de Processie.In de middeleeuwen waren de gebruiken om eene feest tedoen kennen en gelukken geheel verschillig van de onze. Door het drukken van plakbrieven, bij middel der dagbladen, die de ijzeren wegen en posten tot in de kleinste dorpen verspreiden, weet men nu, met ongelooflijke snelheid, allerhande nieuws overal ruchtbaar te maken. In de verledene tijden was men verplicht andere middels te werke te stellen. Weken en maanden vóór de Meidagen, zond de stad Brugge hare boden in alle richtingen, om hooggeplaatste geestelijken, bisschoppen, abten, enz. naar den Ommegang te ontbieden, alsook om in de naburige steden en dorpen, en in afgelegene gouwen de ‘Brugghemarct’ aan te kondigen. Bij voorbeeld in 1331-32 wierden zulke boodschappen | |
[pagina 120]
| |
door bijzondere stadsboden gedaan te ‘Diest, Macheline, Bruesele, Leuvene, Vulvorde, Oudenarde, Gheroudsberghe, Bins, Mons, Mabuege, Valesinne, Douway, Risele, Doorneke, Atrecht, Sint Oemaers, Poperinghe, Ypre, Menine, Comene, Langhemarc ende elre.’ Alzoo ging het jaarlijks. Bovendien wierd er, ten allen tijde, tot op het einde der XVIIIste eeuw, eene bijzondere uitnoodiging gedaan aan den Abt van ‘Sint Bertins’ te St. Omaars, ter gedachtenis van Leonius, aan wien Diederik van Elzaten, te Jerusalem, het H. Bloed had toevertrouwd en die het tot binnen onze muren aangebracht had. Na de uitnoodiging der vreemdelingen kwam de tijd der plaatselijke toebereidsels. De laatste dagen bijzonderlijk was men druk aan 't werk, om alles te schikken voor het ontvangen van bedevaarders en koopmans, van magen en vrienden. Dat staat klaar bewezen in een handvest waarbij Philip de Goede, hertog van Bourgondië, wijzigingen brengt aan het openen der wereldberoemde foore: ‘... et le tiers jour de May qui est la feste de la principale procession d'icelle ville, en la quelle on porte le précieux sang de Nostre seigneur Jhucrist, et y est, le jour de la dicte procession et trots ou quatre jours devant, tout le peuple de la dicte ville occupez ou fais d'icelle procession...’ (28 Mars 1452). Gelijk wij het verder zullen zeggen, verdiende de processie eertijds, in den vollen zin van 't woord, den naam van Ommegang: zij ging immers rond de stad, deels langs de binnen- en deels langs de buitenvesten. Om die reden moesten jaarlijks wegen en straten ‘geslicht’ of vereffend worden. In 1310 waren er ‘vele delvers’ belast met ‘den wegen te makene en te slichtene omtrent de port...’ Andere werklieden moesten ‘calchiedene upt Zant, daer thelichdoem liden (voorbijgaan) soude.’ En omdat de pelgrims talrijk waren was men verplicht ‘drien brucghen te makene die laghen over de Nieuwe Leye’ (1331-32). Dat werk was waarschijnlijk ieder jaar te herbeginnen. Wij vinden trouwens de zelfde onkosten in andere jaren, bij voorbeeld, in 1312. ‘It. doe den zaghers, van lxxviijc | |
[pagina 121]
| |
1 voete planken te zaghene, ten brucghen ten Ommeganghe xxiiijs lb. viij d.’ Maar hoe moeten wij de volgende rekening verstaan (1312, fo 79): ‘It. van den scepen te wachtene ende van hueren also langhe als de Ommeganc gheduerde...’? Deze tekst wordt uitgeleid door twee andere van 1311 (fo 49, no 10 en no 12): ‘Van den scepen te doen wachtene daer men over ghinc ter spoye iiij lb. xiiij s.’ en ‘It. doe van den xj scepen daer men over ghinc, van xix daghen te huerne...’ Wij mogen daaruit besluiten dat de Ommegang bijzondere onkosten veroorzaakte, aan den overgang der vaart, bij de Speypoorte. Om reden van de aanzienlijke menigte volk deed men den overtocht bij middel van eene brugge, die op een zeker getal schepen rustte en die men, aan verschillige schippers, voor 19 dagen moest in pacht nemen. Den processieweg, gelijk wij nu zouden zeggen, strooide men met ‘gloys’ of lisch; dit werk wierd onder andere aan de zorgen toevertrouwd van gestichten die op den doortocht of niet ver daarvan woonden: ‘dien van der Magdalenen’, ‘dien van der Potterie’ (1367-G8). | |
§ IV. - 's Avonds vóór de Processie.Alles is dus gereed en wij zijn op den avond voor Heilig-Bloeddag. Ten allen kanten, in en rond de stad, krielt het van vreemdelingen. Brugge is vol gewoel en vreugde. De uitgenoodigden van het Magistraat zijn in de kloosters of in bijzondere huizen afgestapt. De eerste plechtige diensten ter eere van het Heilig Bloed zijn in Sint-Baselis en Sint-Donaas ten einde. Op den Burg staat een verhoog waar speelmans hunne pipen en zilveren trompen doen weêrgalmenGa naar voetnoot(1). Ja, om reden der groote plechtigheid, zijn er zelfs speelmans bezig op den Halletoren (1311). ‘It. doe Fierkin | |
[pagina 122]
| |
ende sinen gheselle, van dat si trompten nuchtens ende navonds up de Halle, xx s.’ Hetzelfde gebeurde ‘tallen hoghen feesten binnen den jare...’ (1333). 't Is in den namiddag van den 2den Mei dat de Burgemeesters en Schepenen aan hunne gasten den eerewijn doen schenken. ‘De serianten ende garsoenen van der stede presenteeren’ dien wijn aan ‘den prelaten commende in visitatiën ten belegen Bloede, der wet ende den pensionarissen, ende den anderen goeden lieden van diversen steden an de stede van Brucghe ghesent.’ (1358-59). Maar 't en zijn niet alleen de prelaten en afgezanten van vreemde steden die alzoo vereerd worden; de Bruggelingen krijgen ook hunne ‘pandfeeste.’ Dat blijkt uit de rekeningen van 1403-1404 waar de ‘collegen ende ordenen van der stede’ uitdrukkelijk vermeld staan. De stad en bezat geen gerief genoeg en was alle jaren verplicht ‘steninen ca noen ende erdinen stopen’ te huren om dezen dienst te verzekeren. In 1358-1359 waren er 19 ‘knechten die de cannen metten winen droughen metten present wine.’ De Gemeente bezat verschillige kelders; zij had er een op de Markt, onder het huis ‘Groenevoorde’; een andere ‘Kelnare’ was onder de Halle, en droeg den naam van ‘in Roosebeke’, enz. Die stadskelders waren voorzien van allerhande wijn: rijnschen, franschen, spaanschen, enz.; in veel omstandigheden deed men er geschenken mede aan de graven van Vlaanderen, aan voorname bezoekers, aan poorters, enz.. | |
§ V. - De processie in de jaren 1300 en 1400.Het H. Bloed dat hier op 7 April 1150 aangebracht wierd, heeft ongetwijfeld aanstonds eenen bijzonderen feestdag gekregen. Om de Goede- en de Paaschweek te vermijden, zal die feestdag gesteld zijn geweest op H. Kruisvinding, die toen een geboden heiligdag was en ter eere van het lijden van Christus gevierd wordt. | |
[pagina 123]
| |
Veel later, in 1744, vroeg en bekwam de Bisschop van Brugge dat de priesters de Kerkelijke Getijden en de H. Mis ter eere van het H. Bloed zouden mogen lezen. Z.H. de Paus verkoos daartoe een Officie dat in het bisdom van Valencia (Spanje) reeds in voege was. Alle jaren, den 3den Mei, wierd het H. Bloed reeds ten 4 ure 's morgends ter vereering uitgesteld. De klokken luiddenGa naar voetnoot(1), de Beiaard speelde en op den Burg was er een weg- en weêrgaan zonder einde. Omtrent 10 uren, na de plechtige hoogmis, begon de Ommegang. In de Wollestraat en elders rond den Burg, stonden de Ambachten en Neeringen rond hunne dekens en kapelanen. Aan het hoofd van den stoet rijdt er peerdevolk, gevolgd door de werklieden die ten dienste zijn der stad. Daarna gaan de 54 alombekende Ambachten en Neeringen van Brugge, met hunne vaandels en eereteekens, met hunne dekens en vinders, allen in prachtige kleedij en rond hunne kapelanen geschaard. Deze machtige Gemeenzaamheden die in 1302 de vrijheid van Vlaanderen door het bloed hunner leden verzekerd hebben, stappen met fierheid in den optocht waar het H. Bloed van den Verlosser der wereld verheerlijkt wordt. Ieder Ambacht bad zijne Pypenspeelers; maar men bemerkte bijzonderlijk de speelmans of ‘menestruelen van der stede.’ In 1389 waren zij ten getalle van ‘achttiene gheselllen’, ‘trompers ende pipersGa naar voetnoot(2), die trompten ende pepen up den dach van den Ommeganghe voor de zesse Hooftmans van der Stede, gaende voor theilige Bloed, dats te wetene voor elken hooftman twee trompers ende eenen | |
[pagina 124]
| |
riethovenGa naar voetnoot(1)’ Al die trompen waren zilveren speeltuigen, met de wapens der stad en der zestendeelen, en van een poenjoen of pynoen voorzien. Ieder Zestendeel had zijn vaandel, en in 1386 betaalt de stad voor ‘vj banieren van den vj Zestendeelen te stoffeirne, van den sticke xx gr.’. Men vermeldt ook gaarnen en zijden ‘fringhen, ghebesicht an de vorseide wimpelen ende banieren,’ die zelfs met de kostelijkste stoffen opgeluisterd waren, als ‘sindaleGa naar voetnoot(2), zaerkeGa naar voetnoot(3) en samiteGa naar voetnoot(4)’. De Hooftmans der Zestendeelen en hunne 120 onderhoorigen droegen groote waskeerssen ‘met grote plateelen houtin, ghebesicht an de torsen’. Dat blijkt uit de rekeningen van het jaar 1386: ‘Item ghedelivererd bi Brixise van Straten ende Lievin Spletten c ende xx torsen, ghezendt den vj upper Hooftmans van der stede, omme die te doen draghene voor thelighe Bloed up den dach van den Ommeganghe, ende woughen xc pond, ende waren verberrent ende ghelaect; mids den vj torsen die den vorzeiden vj hooftmans onthilden, ende woughen xc pond...’ Die keersen waren prachtig versierd met allerhande stofte, alsook met kleine wimpels ‘vanekinen’ en met het wapen der stad ‘scildekinen van der stede wapenen’ (1385). Hier was zeker de plaats der ‘roden Caproenen’, der ‘scaerwetters’ of gewapend voetvolk, en der ‘scotters van onser stede’ die ‘dienden up den dach van den Ommeganghe vor theleghe Bloed’ (1351). Zij wierden daarvoor bijzonderlijk betaald, zoo wel als ‘de vier knapen die (in 1312) tortytchen droeghen voor Ons Heren Bloed ten Ommeganghe’. | |
[pagina 125]
| |
‘Den bailliu ende den scoutheten’ ‘met menichten’ van andere gewapende ridders, vergezelden de processie op rijk gekleede peerden ‘ter eere ende bewaernesse van den heleghen Bloede.’ De twee ‘buerchmeesters, scepen, raden ende tresoriers’ kwamen op hunne beurt te voorschijn: En al die mannen kregen gewoonlijk een stuk laken tot het maken van hunne officiëele kleedij, te weten rijke bovenmantels van verschillige kleuren, in den aard van deze die de Hoeren van het edel Broederschap dees jaar, gelijk in de voorige eeuwen, wederom zullen dragenGa naar voetnoot(1) Het Stadsbestuur kocht zelfs ‘hanscoen die ghegheven waren den bailliu, scoutheeten, buerchmeesters, scepenen, rade, clerken, serianten, garsoenen ende de 1 persone die de tortytsen droeghen.... ende coste elc paer vier peneghe paris...’ (1331-32)Ga naar voetnoot(2). Al die overheden, wetheeren en hun gevolg, droegen of wel keersen of wel witte roeden gedurende de processieGa naar voetnoot(3). Indien men in het jaar 1900 een paviljoen of draaghemel boven de H. Relikwie zal zien, dan is het enkel het herstellen van een zeer oud gebruik: trouwens in 1331-32 betaalde de stad ‘den iij personen die droeghen tspaerlaken boven Ons Heren Bloede vj s.’. In het jaar 1417 is er ook spraak van een ‘husekin, nieuwe ghemaect, dat men draeght ten ommeganghe, boven den helighen Bloede’; en men voegt erbij ‘ter aventuere oft reinde iof meswederde’. | |
[pagina 126]
| |
Deze weerde schat zelve was omringd van bisschoppen en abten, van de kanoniken der drie kapitels van Brugge, van de vier kanoniken van Sint-Baselis; van ontelbare geestelijken en kloosterlingen, die er aan hielden onze prachtige gemeentefeest door hunne tegenwoordigheid op te helderen. In de eerste tijden volgde de Heilig-Bloedprocessie eenen zeer langen weg. Hij begon op den Burg, en liep door de Breidelstraat, de Markt, de Steenstraat, het Zand tot aan Sint-Juliaan's, in de Bouveriestraat. Van daar trok men buiten de Bouveriepoort, langs de buitenvesten, tot aan de Ezelpoort waar men, wederom binnen stad komende, de Sinte-Claravest volgde tot aan de Speypoorte of Sint-Leonard's poort. Van hier ging men nogmaals langs de buitenvest tot aan de Sinte-Catharinapoort, om te eindigen met de binnenvest en over de brug van het Minnewater wederom Sint-Juliaan's te bereiken. Binst dien langen Ommegang bleven het Magistraat, de leden van ‘den gheselscepe’ met de kerkvoogden en andere aanzienlijke personen in een huis dat voor Sint-Juliaan's stond en eigendom der stad wasGa naar voetnoot(1). Bij de terugkomst der processie, redelijk laat in den namiddag, ging iedereen wederom op zijne plaats in den stoet en men eindigde den optocht aan de H. Bloedkapel. Maar indien het Magistraat en sommige leden der geestelijkheid op den 3en Mei hunnen Ommegang niet en voltrokken, zij deden hem binst de andere veertien dagen, en wel in de volgende orde: den 4den Mei, de kanoniken van Sint-Donaes met Z.H. den BisschopGa naar voetnoot(2); den derden dag de geestelijkheid der collegiale kerk van O.L.V., met den proost en met de priesters der onderhoorige | |
[pagina 127]
| |
parochiën van het kapitel; den vierden dag het kapitel van Sint-Salvators met zijnen deken en onderhoorige geestelijkheid der parochiën alsook, in latere tijden, de paters Capucienen. Daarna was het de beurt van de Reguliere kanoniken der Abdij van den Eeckhoutte en, de volgende dagen, van de vier biddende Orden: Recollecten, Carmers, Augustijnen en Predikheeren. Deze processiën van devotie gingen uit in den vroegen morgen, zonder de H. Relikwie. Wij hebben gezegd dat het Magistraat, op iedereen der 15 dagen, medeging. Inderdaad, in verschillige rekeningen vindt men dat ‘binden xvj (sic) daghen de Wet ommegynck ten ommeganghe (1351).’ In het jaar 1365 lezen wij: ‘Ghegheven Gillis Kempen ende den anderen garsoenen, van dat zy metter Wet ommeghinghen alle daghe van den ommeghanghe, in hovesscheden xxxvj s.’ Na de biddende Orden was het wederom het kapitel van Sint-Donaas, enz. tot het einde der vijftiendaagsche plechtigheid. De Begijnen, die op Heilig-Bloeddag, 's morgens vroeg, teil 5 uren, ook hunne bedevaart gingen, eindigden de plechtige Meifeesten, daags na de twee weken, met de zelfste godvruchtige oefening. Dezen ouden Ommegang, rond de vesten der stad Brugge, deed men de laatste maal op 3den Mei 1577. Maar het volgende jaar, om reden der inlandsche beroerten tusschen de katholieken en de vijanden van den Godsdienst, bepaalde de kerkelijke overheid den volgenden nieuwen Ommegang, die eerst op 3den Mei 1578 gedaan wierd, en later, na het herstellen van den vrede, altijd is behouden gebleven: Van den Burg door de Breydelstraat, Groote Markt, Steenen Zuidzandstraten, rond de VrijdagmarktGa naar voetnoot(1), langs de Noordzandstraat, Geld muntstraat, Eiermarkt, Groote | |
[pagina 128]
| |
Markt, Philipstockstraat, Mallenberg, Hoogstraat, over de Molen- en Predikheerenbrugge, langs de Predikheerenstraat, Vischmarkt, Dijver, Nieuwstraat, langs de oostzijde van het Vleeschhuis (dat op de tegenwoordige Simon Steven's plaats stond), Steenstraat, Groote Markt, Breydelstraat naar de H. Bloedkapel. Volgens een zeer oud gebruik versierde men de straten. Waren er hier en daar bijzondere verlichtingen?... Men mag zulks besluiten uit de volgende rekening over de jaren 1358-59, ‘Den castelain van Groenevoorde (op de Markt), van vierpannen te doen houdene voor thuus te Groenevoorde, ter brucghemarct ende ten Ommeganghe xxxij s.’ Wij hebben reeds gezeid hoe men, daags voor Heilig-Bloeddag, den eerewijn schonk aan vreemdelingen en Bruggelingen; den dag zelve der processie wierden zij ook niet vergeten, 't zij binst hunnen stilstand aan Sint-Juliaans Hospitaal, 't zij binst den Ommegang. Ziehier eenige uittreksels der stadsrekeningen. ‘Van den dwalen, nappen, wyn ende breemsch bier te dragene den trompers te scinkene.’ (1316). Verteerd ‘up den dach van den Ommeganghe bi buerchmeesters, schepenen, raden, serianten, garsoenen ende die hem volgheden, in wine ende spise xij s,’ (1353-54). ‘Den vierden dach van meye, ghegheven van costen ghedaen te Jans van der Buersen, bi den bailliu, scoutheten, buerchmeesters, scepenen, raden, clerken, sergianten, taelmannen, messagiers, garsoenen ende andere doe zy te gadere aten up den dach van den Ommeganghe ende snuchtens ten jmbite, jn Joris Munters eestre, i lb. xvj s. par.’ (1415). ('t Vervolgt) |
|