Nog vlaamsche woorden en spreuken
Ge spreekt lijk nen boek; ge gaat nog letters spuwen.
Als gij door een' doornhage kruipt, g'en kunt niet weten van welk doorntje dat gij gestekt zijt.
Als 't pap regent, en dat gij met uwen schotel in 't drooge zit, g'en krijgt niet.
Dat er geen' afkoopers en waren, 't en zoûn geen dieven zijn.
‘'t Is rijke,’ zei Pier Bauwens. Wordt gezeid van menschen die meer doen als dat hun staat toelaat.
Wij zouden alzoo blijven eten tot dat Grootje van d'hoogmesse komt.
Men zou er pap van de steenen eten, dat het daar zoo net is.
Men zou er zijn mutse in zetten, dat het zoo schoone blinkt.
't Zop en is de koolen met weerd.
Bekkendoen is mutsen puipen
Ga vamme (gaat van mij)! - Femme is e wuif.
't Is lijk van 'k wil, maar 'k en kan niet.
Z' hangen den grooten Jan uit.
‘Hij heeft zijn buiksken een zielmesken gedaan.’ = Hij heeft wel geëten en gedronken.
‘Van hier op een ander,’ zei de slachter, en hij slachtte een zwijn op nen dag (van menschen die alsan zeggen: 'k ga voort, 'k ga voort, maar die zitten en blijven zitten).
‘'t Is al lange dat hij 't hoort noene luiden deur de mollegaten’. 't Is al lange dat hij dood is.
‘Hij gaat met grafmakersgeld in zijnen zak’. = Hij is doodelijk ziek.
De twaalf apostelen zien. = De sterren zien.
‘Iemand zijn' ladinge geven’. = Iemand zijnen koeke beuteren, hem zijn' zaligheid zeggen.
Een brugsche mesdag (op eene begravinge b.v.).
Een oom die geen peter geweest en heeft, zal met zijn hand buiten de kiste begraven worden.
‘De capucienen zitten op dat huis’. = Het is belast.
Van ne jongen die nooit stille en zit: ‘Hij is van kwik gemaakt’ = Er zit een' bolle kwik in zijn broek’. = Hij zit. op een' pinne’.