Heimwee
DAAR buiten, koud en doodsch, ligt overal gespreid,
In 't droevig wezen van zijn' witte eentonigheid,
De sneeuw!... een doodkleed over weide en woud en wegen.
De stap van mensch en peerd komt stille, doodgezwegen
Daarover... lijk op 't vloerkleed in een doodenhuis,
De schreên verdooven zonder klank of terdgeruisch.
De dood heur witte hand op alles heeft gewogen;
De dood, al vriezen over 't watervlak getogen,
Al 't roerend spelen van zijn' vlotte vloeibaarheid
In stramme, stomme korst te stijven heeft geleid.
Armoedig treuren daar de zwarte, naakte boomen.
In stekelig gepriemt hun' laatste tranenstroomen
Gestold hangt en gestremd... Al 't leven is gedood
En niets en roert er meer in de eerde 's moederschoot.
Och arme, vogels lief, waar gaat ge voedsel vinden?
Zoo verre als ginds de sneeuw zijn' witheid gaat verzwinden,
In 't grauwe van de locht, en zie 'k noch vrucht noch iet
In heel de wereld, dat u drank of ate bied'.
Och arme, vogels lief, wat zijt ge niet geweken
Met andren van uw slach in zoeter, milder streken
Waar altijd leven is en altijd groeiend groen?
En ik, o vogels, ach, kon ik hetzelfde doen!
Mijn ziele, o kondet gij dees doodsche, droeve landen
Ontwijken voor een' woon aan zonn'ge zomerstranden!
Hoe lang nog, o mijn God, hoe lange duurt het nog,
Dat koude leven hier van oog- en geestbedrog,
Van trachten onvoldaan, van sneeuwen en van vriezen,
Van bitter scheiden en van smertelijk verliezen!
Hoe lange beide ik nog naar 't warme, blijde land
Waar dat uw aanschijn straalt, en lijk een zonnebrand
Al 't ijs der droevigheid zal smelten doen en dooien,
Waar eeuwig lieve lente ons zielen op zal tooien
In 't onvergankbaar kleed van hemelsch blij geblom...
O sneeuw! Hoe lange nog?... kom, Heere Jesu, kom!
12/12/1899.
Al. Walgrave
|
|