God gaf ons den zaaitijd,
Hij verleene den maaitijd,
luidt de vrome bede van den landman, terwijl hij, met zijne glimmende zeeuwspa, een kruis slaat op den hoek van zijnen versch bezaaiden akker.....
De kinders zijn juist opgestaan. Blijgeestig en welgezind loopen zij naar hunne ouders: ‘Vader, Moeder,’ gaat het, ‘een kruisken, als 't u belieft’ en de ouders printen met hunnen duim, op het voorhoofd hunner lievelingen, het zaligmakende teeken onzer verlossing, terwijl zij zeggen: ‘God zegene en God beware u’.
‘Haast u kinders,’ 't is Moeder die zoo spreekt, ‘eet eerst eenen boterham, en dan, rap naar schole.’ Zij neemt brood en pikke; maar, vooraleer het nieuw brood te beginnen, zal zij er, met den punt der pikke, een kruis over maken en zeggen:
Gezegend zij het brood, en al die er van eten.
Middelerwijl is vader reisveerdig en vertrekt naar de stad, ‘God beware u, Vader,’ roepen de kinders hem nog van verre achterna.
Onderwege zal men hem groeten en hij zal wedergroeten met eenen christelijken: ‘God vordere u’.
Komt hij langs wegen of straten een kruisbeeld te ontmoeten, hij verheft zijn herte tot zijnen gekruisten Zaligmaker en het volgende schietgebedeken valt van zijne lippen:
‘O Jesus, door uw bloedige wonden,
vergeef toch al mijn zonden.’
Moet hij een Onze Vrouwbeeldeken voorbij, nooit en zal hij laten van te bidden:
Ons lieve Vrouwtje, die daar staat,
Gij zijt goed en ik zijn kwaad;
Wilt gij mijn arme ziele gedenken,
Ik zal u een Ave Maria schenken.
Laten wij nu dien braven man zijnen gang gaan, en zijue zaken vereffenen, en keeren wij weder naar moeder die thuis wacht.